Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 10 de Mayo de 2007

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak10 de Mayo de 2007
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER

BESCHIKKING van 10 mei 2007 in de zaak met rekestnummer 1227/06 van:

[...],

wonende te [woonplaats],

APPELLANT,

procureur: mr. C.M.B. Scholten van Aschat,

t e g e n

[...],

wonende te [woonplaats],

GENTIMEERDE,

procureur: mr. J.W. van Rijswijk.

  1. Het geding in hoger beroep

    1.1. Appellant en gentimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.

    1.2. De man is op 4 augustus 2006 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikkingen van 11 mei 2005 en 10 mei 2006 van de rechtbank te Utrecht, met kenmerk 183766/FA RK 04-4837.

    1.3. De vrouw heeft op 14 februari 2007 een verweerschrift ingediend.

    1.4. De zaak is op 1 maart 2007 ter terechtzitting behandeld.

  2. De feiten

    2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

    2.2. Partijen zijn op 27 februari 1970 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Partijen zijn staande het huwelijk op 28 maart 1990 huwelijkse voorwaarden overeengekomen, inhoudende -kort gezegd- een uitsluiting van iedere gemeenschap en een zogenaamd "Amsterdams verrekenbeding". Hun huwelijk is op 30 maart 2006 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 11 mei 2005 in de registers van de burgerlijke stand.

    In de huwelijkse voorwaarden is onder meer bepaald:

    KOSTEN VAN DE HUISHOUDING

    "Artikel 4:

  3. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van de verzorging en de opvoeding van de kinderen die uit het huwelijk van partijen mochten worden geboren, die door partijen mochten worden geadopteerd of die met beider toestemming in het gezin mochten worden opgenomen, zijn geheel voor rekening van de partij die in overwegende mate de inkomsten uit arbeid geniet.

    VERREKENING

    Artikel 10:

  4. Partijen verplichten zich jegens elkander ter verdeling bij helfte bijeen te voegen hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding of op andere wijze gelijkelijk aan beiden is ten goede gekomen. Onder inkomsten uit arbeid worden begrepen de uitkeringen welke geacht moeten worden in de plaats te treden van inkomsten uit arbeid, zoals sociale uitkeringen en pensioenen.

    (...)

  5. De bepaling van de omvang van de netto-inkomsten uit arbeid waaronder begrepen winst uit onderneming, geschiedt door het belastbaar inkomen voor de heffing van de inkomstenbelasting, te verminderen met de daarover betaalde inkomstenbelasting.

    (...)

    AFREKENING AAN HET EINDE VAN HET HUWELIJK

    artikel 11:

  6. Ingeval het huwelijk door de dood wordt ontbonden vindt er verrekening plaats van de waardestijging van de na te melden aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "[B.V. A.].", gevestigd te [vestigingsplaats], zo, dat de langstlevende en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot ieder gerechtigd zijn tot de helft van de waardestijging van gemelde aandelen boven de waarde waarvoor die aandelen in de hierna te melden scheiding en deling zijn opgenomen.(...)

  7. Geen verrekening vindt plaats:

    a. (...)

    b. indien op het tijdstip van ontbinding van het huwelijk scheiding van tafel en bed bij vonnis is uitgesproken of een vordering tot scheiding van tafel en bed of echtscheiding in rechte aanhangig is."

    De man was ten tijde van het overeenkomen van de huwelijkse voorwaarden reeds Directeur Groot Aandeelhouder (hierna: DGA) van [B.V. A]. De vrouw dreef een kapperszaak in de vorm van een eenmanszaak.

  8. Het geschil in hoger beroep

    3.1. Bij de bestreden beschikking van 11 mei 2005 is, voor zover thans van belang, -kort gezegd- de man toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen en is getuigenverhoor gelast. Bij de bestreden beschikking van 10 mei 2006 is door de rechtbank bepaald dat artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden zo moet worden uitgelegd dat in de onderneming gereserveerde winsten als inkomsten behoren te worden gekwalificeerd, voor zover blijkt dat uitkeerbare winst naar normen, die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd, wel geacht moet worden te zijn gemaakt. De rechtbank heeft van deze tussenbeslissing hoger beroep toegestaan.

    3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken terzake het verrekenbeding in de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT