Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 19 de Diciembre de 2008

Datum uitspraak19 de Diciembre de 2008
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

Nr. 43.387

19 december 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X2 B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 mei 2006, nr. 03/01495, betreffende een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990.

  1. Het geding in feitelijke instantie

    Belanghebbende is bij beschikking van de Ontvanger van 24 oktober 2002 op grond van artikel 49 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) aansprakelijk gesteld voor door A Limited verschuldigde loonbelasting, welke beschikking, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.

    De Ontvanger heeft nadien bij ambtshalve gegeven beschikking het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd.

    Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en het bedrag van de aansprakelijkstelling zoals dat ambtshalve is verminderd gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Geding in cassatie

    Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Staatssecretaris van FinanciÎn heeft een verweerschrift ingediend.

    Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. H. Kaiser, advocaat te Utrecht.

    De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 21 december 2007 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, vernietiging van de uitspraak van het Hof en verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.

  3. Uitgangspunten in cassatie

    3.1. Belanghebbende oefent een schildersbedrijf uit. In de jaren 2000 en 2001 gold tussen belanghebbende en A Limited, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap die ten behoeve van haar activiteiten in Nederland over door haar gehuurde kantoorruimte beschikte (hierna: A), een overeenkomst op grond waarvan A aan belanghebbende op verzoek Britse en Ierse werknemers ter beschikking heeft gesteld.

    3.2. Begin 1998 startte de Belastingdienst bij diverse opdrachtgevers van A een onderzoek naar de belastingplicht van A in Nederland, onder meer voor de heffing van de loonbelasting. Op grond van de onderzoeksresultaten werd geconcludeerd dat A in Nederland, ter zake van de uitlening van werknemers, inhoudingsplichtig was voor de loonbelasting. Vervolgens werd bij A zelf een (boeken)onderzoek ingesteld. A verleende geen dan wel onvoldoende medewerking bij het onderzoek. Om inzicht te krijgen in de omzet van A werd vervolgens bij de bankrelatie van A een derdenonderzoek ingesteld. Een en ander resulteerde in twee naheffingsaanslagen.

    3.3. De Ontvanger, oordelende dat A in gebreke was gebleven de nageheven loonbelasting te voldoen, heeft belanghebbende bij de onderhavige beschikking aansprakelijk gesteld voor de van A nageheven loonbelasting voor zover deze ziet op de beloning van door werknemers van A ten behoeve van belanghebbende gewerkte uren.

    3.4. Ter afwering van aansprakelijkheid voor niet-betaling door A van door haar af te dragen loonbelasting zijn door belanghebbende geen bedragen gestort op de zogenoemde G-rekening van A. Zij heeft ook geen rechtstreekse betaling aan de Ontvanger of aan het Centraal Betaalkantoor in Apeldoorn gedaan ten gunste van A. Belanghebbende was wel op de hoogte van de mogelijkheid van storting op een G-rekening.

  4. Beoordeling van de klachten

    4.1. De eerste klacht richt zich tegen 's Hofs oordeel dat de terbeschikkingstelling van werknemers door A aan belanghebbende op grond van de hiervoor in 3.1 vermelde overeenkomst inlening van personeel in de zin van artikel 34 van de Wet vormt. De klacht faalt. 's Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

    4.2. De tweede klacht keert zich tegen 's Hofs oordeel dat aan aansprakelijkheid van belanghebbende ingevolge artikel 34 van de Wet niet in de weg staat dat aan A zogenoemde schone verklaringen inzake het betalingsgedrag zijn afgegeven terwijl het onderzoek bij A al twee jaren gaande was. Ook dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De tweede klacht faalt derhalve eveneens.

  5. Proceskosten

    De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

  6. Beslissing

    De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

    Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2008.

    Nr. 43.387

    Derde kamer A

    Invordering 2000 - 2001

    PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

    MR. C.W.M. VAN BALLEGOOIJEN

    ADVOCAAT-GENERAAL

    Conclusie van 21 december 2007 inzake:

    X B.V.

    tegen

    De Minister van FinanciÎn

  7. Feiten en procesverloop

    1.1. X B.V. (belanghebbende) oefent een schildersbedrijf uit. In de jaren 2000 en 2001 heeft zij werknemers ingeleend van A Limited (A), een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap die over kantoorruimte in Nederland beschikte. A heeft werknemers aan belanghebbende ter beschikking gesteld om onder haar toezicht in Nederland werkzaamheden te verrichten.

    1.2. Begin 1998 startte de Inspecteur(1) een onderzoek naar de belasting- en inhoudingsplicht van A in Nederland. Daarvoor heeft hij derdenonderzoek verricht bij diverse opdrachtgevers van A. Op grond van de resultaten concludeerde de Inspecteur dat A in Nederland ter zake van uitlening van werknemers inhoudingsplichtig was voor de loonbelasting. Op 7 december 1999 vond een boekenonderzoek bij A plaats naar haar inhouding en afdracht van loonbelasting. A verleende daarbij geen dan wel onvoldoende medewerking. Een aansluiting tussen de loonstaten en de volgens de bankafschriften uitbetaalde lonen kon niet worden gemaakt.(2) Het boekenonderzoek heeft geleid tot een rapport, gedateerd op 9 november 2000, naar aanleiding waarvan een naheffingsaanslag in de loonbelasting(3) met dagtekening 5 december 2000 is opgelegd over de periode 10 november 1997 tot en met 30 september 2000. De naheffing resulteerde in een te betalen bedrag van € 3.921.490, inclusief een boete van 100% van de nageheven belasting en rente.(4) Over dezelfde periode had A ƒ 749.889 op aangifte afgedragen.(5) Nadat A bezwaar tegen de naheffingsaanslag had gemaakt, is deze verminderd tot € 3.168.001. Het door A ingestelde beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ingetrokken.

    1.3. De Ontvanger(6) heeft op 31 juli en 9 november 2000 een verklaring inzake het betalingsgedrag van A afgegeven.(7) In de verklaringen is het algemene voorbehoud opgenomen dat de belastingdienst niet aansprakelijk is voor eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van de verklaring.(8)

    Tot de gedingstukken behoren een premienota van 4 oktober 1999, afgegeven door het Sociaal Fonds Bouwnijverheid (SFB), waarin is vermeld dat A geen premie verschuldigd is, en verklaringen van de Inland Revenue van 16 augustus en 5 december 2000 dat A in Engeland alle belasting en premies tot de in de verklaringen genoemde data heeft afgedragen.

    1.4. Medio 2002 heeft de Inspecteur bij A een aanvullend onderzoek ingesteld over de periode 1 oktober 2000 tot en met 31 mei 2002. Ook over die periode bleek geen aansluiting te bestaan tussen de volgens de loonstaat betaalde bedragen en de volgens de bankafschriften betaalde lonen. Dit onderzoek leidde tot het opleggen van een naheffingsaanslag in de loonbelasting met dagtekening 25 juli 2002 over die periode. De naheffingsaanslag bedroeg € 1.299.463 (exclusief rente). Daartegen heeft A geen rechtsmiddel ingesteld.

    1.5. Belanghebbende heeft geen bedragen op de geblokkeerde rekening van A overgemaakt en evenmin rechtstreekse betalingen aan de belastingdienst gedaan.

    1.6. Nadat was gebleken dat A gedeeltelijk met de betaling van voormelde naheffingsaanslagen in gebreke was gebleven, heeft de Ontvanger belanghebbende bij beschikking van 24 oktober 2002 voor de nageheven bedragen aansprakelijk gesteld voor zover die zagen op door werknemers van A ten behoeve van belanghebbende gewerkte uren. De aansprakelijkstelling strekt zich uit over de jaren 2000 en 2001 en het bedrag ervan beloopt € 19.471. Het bezwaar tegen de beschikking heeft de Ontvanger(9) ongegrond verklaard. Bij ambtshalve genomen beschikking van 9 mei 2003 is het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd met € 813,06. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Ontvanger beroep ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch (het Hof).

    1.7. Bij uitspraak van 19 april 2004, met kenmerk 03/02778(10), heeft de voorzieningenrechter van het Hof, in een zaak betreffende de aansprakelijkstelling van een andere inlener van A, de Ontvanger gelast bepaalde op de zaak betrekking hebbende stukken aan die inlener te verstrekken.(11) Deze stukken zijn in de uitspraak opgesomd. Dat geding ging om het verzoek van die inlener aan de Ontvanger om inzage van stukken ter zake van haar aansprakelijkstelling. Volgens een brief van 24 februari 2005 van de Ontvanger aan het Hof (in de zaak betreffende die andere inlener, maar waarvan een afschrift kennelijk door de griffier is gevoegd in het onderhavige dossier(12)) is belanghebbende naar aanleiding van die uitspraak in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van haar recht van inzage in de op haar zaak betrekking hebbende stukken. Vele van deze stukken ontbreken in het dossier.

  8. Uitspraak van het Hof en klacht

    2.1. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 24 mei 2006(13) gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en het bedrag van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT