Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, 21 de Enero de 2008

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak21 de Enero de 2008
Uitgevende instantie:Rechtbank 's-Gravenhage

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/5579 VPB

Uitspraakdatum: 21 januari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.] BV, gevestigd te [Z.], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

  1. Ontstaan en loop van het geding

    1.1. Verweerder heeft met dagtekening 8 maart 2003 aan eiseres de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 opgelegd. Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag is het verlies over dat jaar vastgesteld op € 1.327.017.

    1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2005 heeft verweerder het verlies nader vastgesteld op € 1.361.895.

    1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 augustus 2005, door de rechtbank ontvangen op 9 augustus 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

    1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2007 te 's-Gravenhage.

    Namens eiseres is daar verschenen [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigden].

  2. Feiten

    Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

    2.1. Eiseres verrichtte in 2000 houdsteractiviteiten binnen een conglomeraat van bedrijven dat zich bezighoudt met telecomactiviteiten. Zij had in dat jaar deelnemingen in de zin van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst voor het jaar 2000, hierna: de Wet) in lichamen die zijn gevestigd in Turkije, Georgi, Kazachstan en Moldavi (hierna: de deelnemingen).

    2.2. De in artikel 13, eerste lid, van de Wet bedoelde kosten die verband houden met de deelnemingen bedroegen in 2000 € 663.583. In deze kosten zijn geen valutaresultaten als bedoeld in voormeld eerste lid begrepen.

  3. Geschil

    3.1. Tussen partijen is in geschil of eiseres de kosten van de deelnemingen ondanks de in artikel 13, eerste lid, van de Wet opgenomen aftrekbeperking (hierna: de aftrekbeperking) in mindering kan brengen op de winst.

    3.2. Eiseres neemt het standpunt in dat de aftrekbeperking in strijd is met:

    - artikel 56 van het EG-Verdrag;

    - artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM juncto artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM;

    - artikel 13 van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, PbEG 1964, 217 (hierna:

    het Associatieverdrag), mede in het licht van de doel en strekking van dat verdrag;

    - artikel 24 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 27 maart 1986, Tractatenblad 1986, 67 (hierna: het Belastingverdrag), mede in het licht van de doel en strekking van dat verdrag;

    - de door Nederland met Turkije, Georgi, Kazachstan en Moldavi gesloten verdragen ter (wederzijdse) bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen (hierna: de Investeringsverdragen), mede in het licht van de doel en strekking van die verdragen.

    3.3. Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd bestreden. Hij neemt het standpunt dat de aftrekbeperking in dit geval niet moet worden getoetst aan artikel 56 EG maar uitsluitend aan artikel 43 EG, dat in het onderhavige geval echter geen toepassing kan vinden. Van strijd met de overige verdragen waar eiseres zich op beroept, is zijns inziens evenmin sprake.

    3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het verlies over 2000 op € 2.025.478. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

  4. Beoordeling van het geschil

    De toetsing aan het EG-Verdrag

    4.1. Met betrekking tot de vraag of een nationale wettelijke regeling onder de ene of de andere vrijheid van verkeer valt, blijkt uit inmiddels vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EG (hierna: HvJ EG) dat rekening dient te worden gehouden met het voorwerp van de wettelijke regeling in kwestie (zie HvJ EG 24 mei 2007, nr. C-157/05, V-N 2007/27.10, punt 22 (hierna: het arrest-Holbck), en de daarin genoemde jurisprudentie).

    4.2. Het is eveneens vaste rechtspraak van het HvJ EG dat wanneer het gaat om een deelneming die de houder daarvan een zodanige invloed op de besluiten van de vennootschap verleent dat hij de activiteiten ervan kan bepalen, de bepalingen van het EG-Verdrag inzake de vrijheid van vestiging van toepassing zijn (zie HvJ EG 18 juli 2007, nr. C-231/05 (Oy aa), punt 20, en de daarin genoemde jurisprudentie).

    4.3. Artikel 13, eerste lid, van de Wet belemmert de oprichting van dochterondernemingen buiten Nederland, voor zover het de aftrekbaarheid van de kosten van deelneming van de in Nederland gevestigde moedervennootschap in het kapitaal van buiten Nederland gevestigde dochterondernemingen enkel toestaat ingeval deze laatste middellijk winst opleveren die in Nederland belastbaar is. De aftrekbeperking kan een moedervennootschap immers ervan weerhouden haar activiteiten uit te oefenen via een buiten Nederland gevestigde dochteronderneming, aangezien dergelijke dochterondernemingen in het algemeen geen winst zullen behalen die in Nederland belastbaar is (vgl. HvJ EG 18 september 2003, nr. C-168/01, BNB 2003/344, punt 27; hierna: het arrest-Bosal).

    4.4. Partijen zijn eenparig van mening dat alle onder 2.1 genoemde deelnemingen meerderheidsdeelnemingen zijn. De rechtbank sluit zich hier bij aan. Naar het oordeel van de rechtbank verlenen deze meerderheidsdeelnemingen eiseres een zodanige invloed op de besluiten van de deelnemingen dat zij de activiteiten van de deelnemingen kan bepalen. Het tegendeel is ook niet gesteld of gebleken.

    4.5. Gelet op het overwogene onder 4.3 en 4.4 is de rechtbank van oordeel dat de aftrekbeperking hoofdzakelijk ingrijpt in de vrijheid van vestiging, zoals neergelegd in artikel 43 EG. Voor zover de aftrekbeperking, zoals eiseres stelt, het vrije verkeer van kapitaal beperkt, is deze beperking een onvermijdelijk gevolg van de (eventuele) belemmering van de vrijheid van vestiging en rechtvaardigt zij niet dat de aftrekbeperking wordt getoetst aan artikel 56 EG (vgl. HvJ EG 13 maart 2007, nr. C-524/04 (Test...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT