Hoger beroep van Council of State (Netherlands), 22 de Febrero de 2008

Datum uitspraak22 de Febrero de 2008
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

200707416/1.

Datum uitspraak: 22 februari 2008

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/36552 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 12 oktober 2007 in het geding tussen:

[de vreemdeling],

en

de staatssecretaris van Justitie.

  1. Procesverloop

    Bij besluit van 23 september 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

    Bij uitspraak van 12 oktober 2007, verzonden op 15 oktober 2007, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.

    Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

    De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

    Vervolgens is het onderzoek gesloten.

  2. Overwegingen

    2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris onder meer dat de rechtbank, door te overwegen, zakelijk weergegeven, dat nu de vreemdeling bij het gehoor vóór het opleggen van de bewaring heeft verklaard over een verblijfstitel voor Zweden te beschikken, hij daarmee voldoet aan de in artikel 5, gelezen in samenhang met de artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (hierna: de SUO) gestelde vereisten, zodat ten tijde van de inbewaringstelling sprake was van rechtmatig verblijf, heeft miskend dat een vreemdeling in beginsel geen aanspraken kan ontlenen aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (hierna: de Schengengrenscode) en van de SUO, indien deze niet zijn aangetoond.

    Uit het door de vreemdeling overgelegde en op zijn naam gestelde geldige Iraakse paspoort noch anderszins blijkt dat de vreemdeling over een verblijfstitel voor Zweden beschikt, zodat hij ten tijde van de inbewaringstelling niet heeft aangetoond te voldoen aan de in artikel 5 van de Schengengrenscode, gelezen in samenhang met artikel 21 van de SUO, gestelde vereisten. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig moet worden geacht, aldus de staatssecretaris.

    2.1.1. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Schengengrenscode worden de artikelen 2 tot en met 8 van de SUO ingetrokken.

    Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, moeten verwijzingen naar de ingetrokken artikelen worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

    2.1.1.1. Gelet hierop dient de verwijzing van de rechtbank naar artikel 5 van de SUO te worden opgevat als een verwijzing naar artikel 5 van de Schengengrenscode.

    2.1.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de Richtlijn) wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder "burger van de Unie" verstaan: eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit.

    Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, wordt onder "familielid" onder meer verstaan: de echtgenoot.

    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn is deze van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere Lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, tweede lid, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.

    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn, voor zover thans van belang, laten de lidstaten, onverminderd het bepaalde met betrekking tot reisdocumenten bij nationale grenscontroles, de burger van de Unie die voorzien is van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, alsmede familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die voorzien zijn van een geldig paspoort, hun grondgebied binnenkomen.

    Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, verleent...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT