Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank 's-Hertogenbosch, 2 de Abril de 2008

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 2 de Abril de 2008
Uitgevende instantie:Rechtbank 's-Hertogenbosch

vonnis

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 2 april 2008

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 143367 / HA ZA 06-1156 van

  1. [eiser sub 1],

    wonende te [woonplaats]

  2. [eiseres sub 2],

    wonende te [woonplaats]

    eisers,

    procureur mr. R.J.A. Slag,

    tegen

    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

    NBG FINANCE BV,

    gevestigd te Valkenswaard,

    gedaagde,

    procureur mr. J.E. Lenglet,

    en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 149559 / HA ZA 06-2169 van

    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

    NBG FINANCE B.V.,

    gevestigd te Valkenswaard,

    eiseres,

    procureur mr. J.E. Lenglet,

    tegen

  3. de naamloze vennootschap

    DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,

    gevestigd te Amsterdam,

    gedaagde,

    procureur mr. J.E. Benner,

  4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

    AEGON FINANCIËLE DIENSTEN B.V.,

    gevestigd te 's-Gravenhage,

    gedaagde,

    procureur mr. J.L. Brens.

    Partijen zullen hierna [eisers], NBG, Dexia en Aegon genoemd worden.

  5. De procedure in de hoofdzaak

    1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - het vonnis in het vrijwaringsincident van 30 augustus 2006

    - de conclusie van antwoord

    - de conclusie van repliek

    - de conclusie van dupliek.

    1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

  6. De procedure in de vrijwaringszaak

    2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - de dagvaarding

    - de akte overleggen producties van NBG

    - de conclusie van antwoord van Dexia

    - de conclusie van antwoord van Aegon

    - de conclusie van repliek

    - de conclusie van dupliek van Dexia

    - de conclusie van dupliek van Aegon.

    2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

  7. De feiten

    3.1. [eisers] had na de verkoop van zijn boerderij in 1999 een deel van de overwaarde bij ABN Amro belegd in de aandelenfondsen Netherland Fund en Trans-Euro Fund. Volgens [eisers] dienden deze beleggingen als spaarpotje voor het geval zijn kinderen in financiële problemen zouden komen. Begin 2000 bedroeg de waarde van deze belegging EUR 32.637,23.

    3.2. Begin 2000, toen de [eiser sub 1] 67 jaar oud was, kwam [eisers] in contact met NBG, een cliëntenremisier. Op 11 januari 2002 vond in de woning van [eisers] een gesprek plaats tussen [eisers] en de heer [X] van NBG. [eisers] maakte in dat gesprek kenbaar dat hij meer rendement wilde halen uit het vermogen dat in de aandelenfondsen van ABN Amro was belegd. NBG maakte daarna een financieel totaalplan op (prod. 2 dagvaarding).

    3.3. Door bemiddeling van NBG kwamen vervolgens eind februari 2000 drie aandelenleaseovereenkomsten tot stand:

    1) een overeenkomst "VermogensVliegwiel" tussen [eisers] en Aegon met een leasesom van EUR 81.716,40, bestaande uit een hoofdsom van EUR 40.658,93 voor de aankoop van aandelen ABN Amro, Ahold, Koninklijke Olie en ING, rente van EUR 40.240,63 en administratiekosten van EUR 817,20; de leasesom diende te worden afgelost in 180 maandtermijnen (15 jaar) van EUR 453.98, maar [eisers] mocht de overeenkomst na 90 maanden (7½ jaar) boetevrij tussentijds beëindigen; de eerste 60 maandtermijnen (5 jaar) verminderd met een korting van 20% werden vooruitbetaald met behulp van een deel van de opbrengst van de verkoop van de aandelenfondsen bij ABN Amro. Aldus heeft [eisers] EUR 21.790,80 vooruitbetaald.

    2) een "Capital Effect" leaseovereenkomst d.d. 23 februari 2000 tussen [eisers] en Bank Labouchere NV (de rechtsvoorgangster van Dexia) met een leasesom van EUR 54.086,40, bestaande uit een hoofdsom van EUR 21.132,54 voor de aankoop van aandelen Ahold, ING, Unilever en Koninklijke Olie en rente van EUR 32.953,86; de leasesom diende te worden afgelost in 240 maandtermijnen (20 jaar) van EUR 225,36, maar [eisers] mocht de overeenkomst na 60 maanden (5 jaar) boetevrij tussentijds beëindigen; de eerste 60 maandtermijnen (5 jaar) verminderd met een korting van 20% werden vooruitbetaald met behulp van het restant van de opbrengst van de verkoop van de aandelenfondsen bij ABN Amro. Hiermee was een bedrag gemoeid van EUR 10.817,40.

    3) een "AEX Plus Effect" leaseovereenkomst d.d. 23 februari 2000 tussen [eisers] en Bank Labouchere NV (hierna met Dexia aan te duiden) met een leasesom van EUR 38.117,52, bestaande uit een hoofdsom van EUR 14.893,35 voor de aankoop van een Labouchere AEX Plus Certificaat en rente van EUR 23.224,17; de leasesom diende te worden afgelost in 240 maandtermijnen (20 jaar) van EUR 158,82, maar [eisers] mocht de overeenkomst na 60 maanden (5 jaar) boetevrij tussentijds beëindigen; deze maandtermijnen werden niet vooruitbetaald maar maandelijks betaald door [eisers]; het was de bedoeling dat die maandbetalingen gecompenseerd zouden worden door de dividenduitkeringen in verband met de geleasede aandelen van de Capital Effect overeenkomst en het Vliegwielovereenkomst;

    3.4. In 2005 maakte [eisers] gebruik van de mogelijkheid om de twee leaseovereenkomsten met Dexia tussentijds te beëindigen. De Capital Effect aandelen werden per 24 juni 2005 verkocht voor EUR 18.638,10, waarna in verband met de onder 2 genoemde overeenkomst een schuld resteerde van EUR 1.182,81. De AEX Plus Effect aandelen brachten per 24 juni 2005 EUR 10.176,20 op, waarna in verband met de onder 3 genoemde overeenkomst een schuld resteerde van EUR 3.945,91. De VermogensVliegwiel aandelen konden nog niet boetevrij worden verkocht omdat de termijn van 7½ jaar nog niet was verstreken. Die aandelen hadden per 5 juli 2005 een waarde van EUR 31.707,15, hetgeen een restschuld in verband met de onder 1 genoemde overeenkomst van EUR 5.930,11 zou hebben opgeleverd. Aan dividenden ontving [eisers] gedurende de eerste 5 jaar van de looptijd EUR 9.692, , iets meer dan de maandtermijnen van totaal EUR 9.529,20 die [eisers] in verband met de onder 3 genoemde overeenkomst betaalde.

  8. Het geschil

    in de hoofdzaak

    4.1. [eisers] vordert samengevat - :

    1) voor recht te verklaren dat NBG jegens [eisers] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van wanprestatie en/of onrechtmatig handelen door NBG;

    2) NBG te veroordelen tot betaling van de schade ad EUR 43.504,23, vermeerderd met rente en kosten.

    4.2. NBG voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

    in de vrijwaringszaak

    4.3. NBG vordert - samengevat - :

    1. te verklaren voor recht dat Dexia en Aegon tegenover NBG aansprakelijk zijn wegens wanprestatie, althans wegens onrechtmatig handelen;

    2. Dexia te veroordelen tot betaling aan NBG van de bedragen die NBG in de hoofdzaak aan [eisers] moet betalen, verminderd met het bedrag dat aan Aegon moet worden toegerekend, vermeerderd met rente;

    3. Aegon te veroordelen tot betaling aan NBG van de bedragen die NBG in de hoofdzaak aan [eisers] moet betalen, verminderd met het bedrag dat aan Dexia moet worden toegerekend, vermeerderd met rente;

    4. Dexia en Aegon hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten waarin NBG in de hoofdzaak wordt veroordeeld, vermeerderd met rente;

    5. Dexia en Aegon hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan NBG van de door haar in de hoofdzaak gemaakte kosten van juridische bijstand, voorshands begroot op EUR 10.000, , vermeerderd met rente;

    6. Dexia en Aegon hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten in de vrijwaringszaak.

    4.4. Dexia en Aegon voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

  9. De beoordeling

    in de hoofdzaak

    Het bestaan van een bijzondere zorgplicht

    5.1. [eisers] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat tussen [eisers] en NBG een overeenkomst van opdracht bestond en dat NBG haar contractuele zorgplicht heeft geschonden en/of onrechtmatig heeft gehandeld. NBG voert onder meer als verweer dat zij bij de overeenkomsten heeft gehandeld heeft als cliëntenremisier en dat op een cliëntenremisier geen bijzondere zorgplicht rust.

    5.2. De cliëntenremisier kan in het algemeen worden omschreven als de tussenpersoon die klanten aanbrengt bij onder toezicht staande effecteninstellingen of beleggingsfondsen. De cliëntenremisier mag zijn klanten geen specifieke adviezen over effectentransacties en producten geven of beheersactiviteiten verrichten. Hij mag de klant alleen in algemene zin informeren over kenmerken van beleggingscategorieën en -producten. De cliëntenremisier doet zijn werk op basis van een overeenkomst van opdracht met zowel de aanbieder als de klant, waarbij alleen in de relatie tussen de cliëntenremisier en de aanbieder is voorzien in de betaling van een provisie

    5.3. Aan de hand van de feiten moet worden geconstateerd dat NBG zich in het onderhavige geval niet heeft beperkt tot het normale werk van een cliëntenremisier, maar ook adviezen aan [eisers] heeft verstrekt. Dat blijkt uit het door NBG opgestelde financieel totaalplan. In dat plan heeft NBG bovendien specifieke producten aangeprezen. Dat betekent dat de overeenkomst van opdracht niet alleen louter werkzaamheden van een cliëntenremisier betrof, maar ook het geven van financiële adviezen. Ingevolge art. 7:401 BW moet de financieel adviseur de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen.

    5.4. De rechtbank laat in het midden in hoeverre destijds de regels van de toenmalige Wet toezicht effectenverkeer 1995 op een cliëntenremisier van toepassing waren. Hoe dan ook was NBG als professionele financieel adviseur gehouden om de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel adviseur ten opzichte van een particuliere klant in acht te nemen. Deze mede uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende zorgplicht strekt er onder meer toe de particuliere opdrachtgever te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. De cliëntenremisier die tekort schiet in de nakoming van die zorgplicht, maakt zich schuldig aan wanprestatie. (Zie voor een en ander hof Leeuwarden 29 november 2006, LJN ZA3645, hof Arnhem 19 juni 2007, LJN BA7786, en hof Amsterdam 1 maart 2007, LJN AZ9722).

    Zorgplicht in verband met het verschaffen van informatie en het waarschuwen voor risico's

    5.5. Een financieel adviseur zoals NBG is gehouden om de klant vóór het afsluiten van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT