Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, 12 de Febrero de 2008

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak12 de Febrero de 2008
Uitgevende instantie:Rechtbank 's-Gravenhage

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector familie- en jeugdrecht

Enkelvoudige Kamer

Scheiding

rekestnummer: FA RK 05-4358

zaaknummer: 247570

datum beschikking: 12 februari 2008

TS

BESCHIKKING op het op 29 juli 2005 ingekomen verzoek van:

[de man],

ten tijde van de indiening van het verzoek wonende te [plaats], Luxemburg, thans wonende te [plaats in Nederland],

procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,

advocaat: mr. E.K.E. van Herk te Naarden.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw],

wonende te [plaats], Luxemburg,

procureur: mr. D.G.M. van den Hoogen,

advocaat: mr. R.J. Neijenhof te Amsterdam.

PROCEDURE

Bij beschikking van 7 november 2006 van deze rechtbank en kamer is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de verzoeken met betrekking tot het gezag, een omgangsregeling en de verblijfplaats van de twee minderjarige kinderen van partijen. De rechtbank heeft de behandeling met betrekking tot de verzoeken tot vaststelling van een kinderbijdrage, een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden. De rechtbank heeft hierbij bepaald dat partijen tussentijds hoger beroep kunnen instellen tegen de tussenbeschikking en dat partijen, indien geen hoger beroep (meer) aanhangig is, de in de tussenbeschikking genoemde stukken aan elkaar en aan de rechtbank dienen over te leggen, waarbij stukken die in een vreemde taal zijn gesteld moeten zijn voorzien van een beÎdigde vertaling in de Nederlandse taal, tenzij het eenvoudig leesbare stukken betreft. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

De rechtbank heeft vervolgens ontvangen:

- de brief met bijlagen van 30 maart 2007 van de zijde van de vrouw;

- de brief met bijlagen van 1 april 2007 van de zijde van de man;

- de brief met bijlagen van 26 april 2007 van de zijde van de man;

- het faxbericht met bijlage van 4 mei 2007 van de zijde van de vrouw;

- de brief met bijlagen van 2 november 2007 van de zijde van de vrouw;

- de brief met bijlagen van 2 november 2007 van de zijde van de man.

Op 13 november 2007 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat en de vrouw met haar advocaat en met een tolk, mevrouw Bink.

BEOORDELING

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voorzover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.

Kinderbijdrage

De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat aan haar rechtsmacht toekomt ten aanzien van dit verzoek van de vrouw en dat zij op het verzoek Luxemburgs recht zal toepassen. De rechtbank heeft bepaald dat partijen zich uit dienen te laten omtrent de inhoud van het op dit punt toepasselijke Luxemburgse recht.

De vrouw heeft zich in haar brief van 30 maart 2007 uitgelaten over het Luxemburgse recht en hieromtrent stukken overgelegd, die door de man niet zijn betwist.

De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 303 van de Code Civil, van kracht in het groothertogdom Luxemburg (hierna CC), de man en de vrouw gehouden zijn bij te dragen in het levensonderhoud en de opvoeding van hun kinderen in verhouding tot hun draagkracht. Uit artikel 203 CC volgt dat de man en de vrouw verplicht zijn de minderjarigen te voeden, onderhouden en opvoeden en dat de aan de minderjarigen te bieden hulp wordt bepaald al naar gelang hun behoeften en de bronnen van inkomsten van de ouders.

Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij de vaststelling van alimentatie de behoeften van de minderjarigen in aanmerking moeten worden genomen en rekening moet worden gehouden met de financiÎle draagkracht van beide ouders.

Voorts blijkt uit de literatuur dat de behoeften van de minderjarigen die in aanmerking moeten worden genomen bestaan uit alles wat nodig is om in de levensbehoeften te voorzien, zoals voeding, kleding, medische zorg en huisvesting. De behoeften zijn vooral afhankelijk van de leeftijd van de minderjarigen en het levenspeil dat zij hadden vÛÛr de echtscheiding van de man en de vrouw.

De financiÎle draagkracht van de man en de vrouw hangt af van hun inkomsten en lasten, waarbij de inkomsten behalve uit het eigenlijke salaris bestaan uit diverse vergoedingen, inkomsten uit onroerend en roerend goed en dergelijke, sociale uitkeringen niet meegerekend, en de lasten uit de uitgaven die noodzakelijk zijn om te voorzien in het persoonlijke levensonderhoud zoals uitgaven voor huren en aflossing leningen, met uitzondering van leningen voor overbodige aankopen. Inactiviteit kan een ouder niet vrijstellen van zijn verplichtingen indien dat een vorm van ledigheid is.

Behoefte minderjarigen

De vrouw is - kort samengevat - van mening dat gekeken dient te worden naar de werkelijke maandelijkse kosten van de minderjarigen. In Luxemburg wordt volgens de vrouw niet zoals in Nederland een tabel gehanteerd en voorts is de behoefte niet gemaximeerd. De vrouw heeft ter onderbouwing van de werkelijke kosten van de minderjarigen diverse overzichten overgelegd. Uit het bij het verweerschrift als productie 9 overgelegde overzicht volgen kosten voor de minderjarigen van ongeveer € 3.000,- per maand per kind. Voorts verwijst de vrouw naar de overzichten van de uitgaven ten tijde van het huwelijk die door de man in het geding zijn gebracht.

De man betwist uitdrukkelijk de door de vrouw opgevoerde kosten voor de minderjarigen. Deze zijn zijns inziens buitensporig hoog. Volgens de man kunnen deze kosten worden bepaald aan de hand van de Nederlandse tabel eigen aandeel kosten van kinderen, welke bedragen ook voor zijn kinderen zullen gelden, nu aan deze tabel onderzoek ten grondslag ligt. Voor de minderjarigen kan het bedrag aan kosten worden gehanteerd dat volgt uit de hantering van het maximale gezinsinkomen van € 5.000,- netto per maand.

De rechtbank zal niet de (Nederlandse) tabel eigen aandeel kosten van kinderen hanteren, zoals de man betoogt, maar zal de behoefte van de minderjarigen vaststellen aan de hand van hun werkelijke kosten. Er is immers Luxemburgs recht, zoals hiervoor weergegeven, van toepassing. Vast is komen te staan dat partijen ten tijde van het huwelijk in een aanzienlijke welstand hebben geleefd, gelet op hun beider inkomens en de gunstige arbeidsvoorwaarden van de man.

Partijen twisten met name over de volgens de vrouw van de behoefte van de minderjarigen deel uitmakende schoolkosten voor de internationale school (ISL) die de minderjarigen bezoeken, welke kosten een aanzienlijk deel van de door de vrouw gestelde behoefte van de kinderen beslaan. Partijen hebben hieromtrent het volgende aangevoerd.

De vrouw is van mening dat de minderjarigen deze school moeten blijven bezoeken, waaraan de door haar ter zitting genoemde kosten ad € 12.350,- per kind per jaar aan inschrijvingskosten en € 240,- per kind per maand aan overige schoolkosten (zoals materialen, sporten en dergelijke) zijn verbonden. De minderjarigen bezoeken deze school sinds hun derde jaar en zijn vertrouwd met dit schoolsysteem. Mede gezien de echtscheiding is het in het belang van de minderjarigen dat zij deze vertrouwde school kunnen blijven bezoeken. De vrouw heeft verwezen naar productie 16 en 17, waaruit volgens haar blijkt dat de man wilde dat de minderjarigen gedurende het schooljaar 2005/2006 de ISL zouden blijven bezoeken. De plaatselijke school is volgens de vrouw geen optie voor de minderjarigen, nu daar Duits en Letzburgisch wordt gesproken, welke talen de minderjarigen niet voldoende beheersen.

De man is van mening dat de huidige financiÎle situatie van partijen niet toelaat dat de minderjarigen deze dure internationale school blijven bezoeken, omdat zijn voormalige werkgever deze kosten thans, in tegenstelling tot in het verleden, niet meer betaalt. De man betwist dat hij wilde dat de minderjarigen gedurende het schooljaar 2005/2006 de ISL zouden blijven bezoeken en hij verwijst naar productie 26 waaruit blijkt dat, toen zijn werksituatie duidelijk was, hij het ISL heeft bericht dat de minderjarigen deze school niet meer konden blijven bezoeken. De man heeft voorts aangevoerd dat het vÛÛr de huwelijksproblemen de bedoeling van partijen was dat zij na het ontslag van de man naar Nederland zouden verhuizen, alwaar de minderjarigen een gewone school zouden bezoeken (de kinderen beheersen de Nederlandse taal voldoende). De man stelt hiertoe - onbetwist - dat partijen zich begin 2005 in Nederland hebben georiÎnteerd op huizen en op scholen. Ook overigens is er volgens de man geen beletsel om de minderjarigen naar een plaatselijke school te laten gaan, met name nu er in Mamer een goede nieuwe - gratis - school is gevestigd waar in het Frans, de taal die de minderjarigen beheersen, les wordt gegeven.

Bij de beantwoording van de vraag of het redelijk is dat de kosten van het ISL onderwijs binnen de behoefte van de minderjarigen vallen neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand in aanmerking.

Partijen hebben in het verleden gezamenlijk gekozen voor deze school. Tot aan het ontslag van de man per 1 november 2005 heeft de voormalige werkgever van de man, ING, alle kosten van deze school vergoed. Indien de minderjarigen thans deze school blijven bezoeken komen de kosten geheel voor rekening van partijen.

De rechtbank acht door de vrouw...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT