Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank Breda, 8 de Noviembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 8 de Noviembre de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Breda

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 12/2829

Uitspraakdatum: 8 november 2012

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], Duitsland,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,

de inspecteur.

  1. Ontstaan en loop van het geding

    1.1.Bij beschikking van 11 april 2012 heeft de inspecteur afwijzend beslist op een verzoek van belanghebbende als bedoeld in artikel 10ea, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het Besluit).

    1.2.Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de inspecteur van 22 mei 2012 gehandhaafd.

    1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 22 juni 2012, ingekomen bij de rechtbank op 25 juni 2012, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.

    1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

    1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2012 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en hetgeen is verhandeld, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan tegelijk met de uitspraak een afschrift aan partijen is toegezonden.

  2. Feiten

    Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

    2.1.Belanghebbende is geboren in 1972 en is werkzaam voor een in Duitsland gevestigde werkgever. Voor de periode [datum] 2012 tot en met [datum] 2012 is hij tewerkgesteld bij een (kennelijk aan zijn werkgever gelieerde) vennootschap te Rotterdam, voor welke vennootschap hij gedurende die periode werkzaamheden verricht.

    2.2.Gedurende 24 maanden voorafgaand aan de aanvang van de tewerkstelling in Nederland was belanghebbende woonachtig in Duitsland in een plaats die ligt op minder dan 150 kilometer van de Nederlandse grens. Tijdens de tewerkstelling in Nederland blijft hij daar woonachtig. Voor zijn doordeweeks verblijf in Nederland heeft hij een appartement gehuurd.

    2.3.Op 26 maart 2012 heeft belanghebbende verzocht om toepassing van de bewijsregel als bedoeld in artikel 10ea, eerste lid, van het Besluit (de zogenoemde 30%-regeling) met als ingangsdatum [datum] 2012. Zoals hiervoor in onderdeel 1.1. is vermeld, heeft de inspecteur dit verzoek afgewezen, omdat belanghebbende niet in meer dan twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de tewerkstelling in Nederland woonachtig was op een afstand van meer dan 150 kilometer van de grens van Nederland.

  3. Geschil

    3.1.In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de 30% regeling. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de grens van 150 kilometer een inbreuk vormt op het EU-recht, en of die grens in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 26 IVBPR en artikel 24 EVRM. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.

    3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

    3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en inwilliging van het verzoek om toepassing van de bewijsregel. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

  4. Beoordeling van het geschil

    4.1.Ingevolge artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, van het Besluit, zoals die bepaling met ingang van 1 januari 2012 is komen te luiden, is een van de vereisten om te worden aangemerkt als ingekomen werknemer dat de werknemer in meer dan twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de aanvang van de tewerkstelling in Nederland woonachtig was op een afstand van meer dan 150 kilometer van de grens van Nederland exclusief de territoriale zee van Nederland en de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone. De invoering van deze eis in het Besluit is in de nota van toelichting (Stb. 2011, 677) als volgt toegelicht:

    ‘De in artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, van het UBLB 1965 opgenomen definitie van ingekomen werknemer wordt aangevuld met een additionele eis. De additionele eis luidt dat de werknemer ten minste twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de tewerkstelling in Nederland op een afstand van meer dan 150 kilometer van de grens van Nederland woonachtig was. Onder Nederland wordt in dat kader verstaan Nederland als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel d, onder 3°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, exclusief de territoriale wateren en de exclusieve economische zone.

    Achtergrond van het invoeren van de 150-kilomtergrens (rechtbank: bedoeld zal zijn: 150-kilometergrens) is dat werknemers die voorafgaand aan de tewerkstelling binnen 150 kilometer van de grens wonen in de regel in beperktere mate zullen worden geconfronteerd met extraterritoriale kosten verbonden aan het gaan werken in Nederland. Dit bijvoorbeeld doordat zij niet hoeven te verhuizen maar kunnen gaan forenzen. Om die reden pakt het 30%-forfait voor de bepaling van de hoogte van de onbelaste vergoeding voor extraterritoriale kosten voor deze groep werknemers veelal te ruim uit. Overigens is het zo dat voor deze groep werknemers geldt dat zij weliswaar niet meer in aanmerking komen voor de forfaitaire vergoeding voor extraterritoriale kosten maar dat zij nog wel de werkelijke extraterritoriale kosten onbelast vergoed kunnen krijgen.’

    4.2. Bij het Belastingplan 2012 is voormelde maatregel aangekondigd. In onderdeel 5.5 van de memorie van toelichting bij dat plan is daaromtrent onder meer het volgende meegedeeld (Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3):

    ‘5.5. Maatregelen 30%-regeling

    Op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) is een vergoeding voor kosten van verblijf buiten het land van herkomst (extraterritoriale kosten) gericht vrijgesteld. Voor bepaalde werknemers die naar het buitenland worden uitgezonden of vanuit het buitenland worden geworven, geldt onder voorwaarden een forfaitaire tegemoetkoming voor deze extraterritoriale kosten. Deze regeling is beter bekend als de 30%-regeling. Zoals is aangegeven in het schriftelijk overleg over de Fiscale agenda en in de brieven van 9 juni 2011 en 7 september 2011 is de 30%-regeling nader bekeken op onbedoeld gebruik en mogelijkheden om dit onbedoelde gebruik in te dammen. Doel hiervan is het beter richten van de 30%-regeling. Gebleken is dat de regeling in de praktijk ruimer wordt toegepast dan de bedoeling was bij introductie van de regeling. (…)

    Daarnaast blijken in de grensstreek buitenlanders die gebruik kunnen maken van de 30%-regeling bij een vacature de voorkeur te krijgen boven Nederlanders met dezelfde kwaliteiten, omdat de buitenlander in tegenstelling tot de Nederlander recht heeft op de 30%-regeling. (…) Gelet op het voorgaande treft het kabinet een pakket van vier maatregelen in de 30%-regeling om deze beter te richten. Met dit pakket wordt het gebruik van de 30%-regeling dichter bij het oorspronkelijk bedoelde gebruik van de regeling gebracht. Het gaat om de volgende maatregelen:

    (…)

  5. Werknemers die woonachtig zijn in het buitenland in een gebied dat aansluit op de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT