Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 10 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak10 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

Uitspraak van het gerechtshof Amsterdam op het ter terechtzitting van 14 november 2012, bij (preliminair) verweer verzochte, in de strafzaak met opmeld parketnummer tegen de verdachte,

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

adres: [adres].

Standpunten verdediging

De raadslieden van de verdachte hebben het verweer gevoerd dat de rechters, die in eerste aanleg het vonnis in de strafzaak van de verdachte hebben gewezen, om redenen als vermeld in de pleitaantekeningen niet zijn te beschouwen als een “impartial tribunal” in de zin van artikel 6 EVRM.

De raadslieden hebben verzocht de zaak van de verdachte om die reden op de voet van artikel 423 Sv terug te wijzen naar de rechtbank.

De raadslieden stellen in hun verweer het volgende. De rechtbank heeft een vertekening aangebracht in de ‘werkhypothese’ van de verdediging waardoor de verdediging tot nu toe wordt getroffen (punt 55, pleitnota). De rechtbank heeft een deel van de werkhypothese van de verdediging verworpen en een ander deel daarvan onbesproken gelaten (punt 60, pleitnota). De rechtbank heeft de werkhypothese van de verdediging ingeperkt tot de stelling dat de controleambtenaren louter met opsporing bezig waren (punt 55, pleitnota). De werkhypothese omvatte weliswaar die stelling, maar omvatte ook détournement de pouvoir en de samenloop van bevoegdheden (punt 55, pleitnota). De rechtbank blijkt bovendien een algemene vooringenomenheid te hebben gehad ten aanzien van het onderwerp sfeercumulatie zonder dat de verdediging op dat onderwerp verweer had gevoerd (punt 60, pleitnota). De verdediging heeft er alles aan gedaan om de rechtbank te laten inzien dat in essentie de samenwerking tussen de fiscus en FIOD, de samensmelting van AWR-kwesties en strafvorderlijke kwesties onderzocht dienen te worden. Door over elke separate kwestie veel te vroeg te oordelen dat het een louter fiscale kwestie betrof, is dat onderzoek naar samenwerking en samensmelting onmogelijk gemaakt en is ontoelaatbaar vooruitgelopen op later te voeren verweren (punt 62, pleitnota). De rechtbank was bovendien niet volledig in haar beslissingen: zij zag het verzoek van de verdediging om de inzage/voeging van het opsporingsinformatierapport (het OI-rapport) van de FIOD uit 2005 over het hoofd (punt 63, pleitnota). De beslissingen van de rechtbank op de verzoeken van de verdediging om het opsporingsinformatierapport (het OI-rapport), het horen van de getuige [getuige 1] en de kast van [betrokkene 1] werden, na de wrakingbeslissing, allemaal afgewezen en draaiden als een tol op dat ene brandpunt: het oordeel van 22 december 2010 over de relevantie van het opsporingsinformatierapport, onderdeel van de startinformatie, dat werd opgesteld in plaats van de fiscale controlerapporten (punt 139, 140, en 142 pleitnota).

Samenvattend wordt door de verdediging...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT