Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Utrecht, 13 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak13 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Utrecht

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummers: 16/441149-11, 16/656470-12 (ttz gevoegd), 21/003170-09 (vordering tul) en 21/000805-11 (vordering tul) [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 december 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1935] te [geboorteplaats] en Sint Hubert

wonende te [woonplaats]

gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht

raadsman mr. V. Senczuk, advocaat te Utrecht

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

t.a.v. de dagvaarding met parketnummer 16/441149-11:

Feit 1: de goede eer of naam van [slachtoffer] heeft aangerand door een brief met beledigende tekst te verspreiden met het doel aan de inhoud van die tekst ruchtbaarheid te geven;

Feit 2: [slachtoffer] heeft beledigd door tegen hem te zeggen: ‘Jij bent een homofiel en kontneuker’;

t.a.v. de dagvaarding met parketnummer 16/656470-12:

Feit 1: [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht door tegen haar te zeggen: ‘Als je hier dit weekend niet weg bent, flikker ik jou samen met al je spullen het raam uit’;

Feit 2: [slachtoffer 3], terwijl hij als ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening handelde, heeft mishandeld door hem aan zijn shirt te trekken waardoor zijn arm werd afgekneld;

Feit 3: [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem tegen zijn gezicht te slaan;

Feit 4: [slachtoffer 4] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, door tegen hem te zeggen: ‘Ik ga je omleggen, ik heb wel meer mensen omgelegd en jij bent de volgende’;

Feit 5: wethouder [slachtoffer 5] en andere gemeente ambtenaren heeft beledigd, door hen in een brief onder meer uit te maken voor nazi-hufters en nazi-schoften;

Feit 6: primair: een brief gericht aan [slachtoffer 6] heeft verduisterd, door de brief mee te nemen uit een pand waarvan hij de beheerder was en waar [slachtoffer 6] op dat moment niet meer verbleef, en door zich de brief vervolgens toe te eigenen;

  1. subsidiair: een brief van [slachtoffer 6] heeft weggemaakt door deze in een container te deponeren.

    3 De voorvragen

    De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 16/441149-11 op het standpunt gesteld dat niet aan het klachtvereiste is voldaan zoals dat geldt voor artikel 261 Wetboek van Strafrecht. Een klacht dient te worden ingediend binnen drie maanden nadat degene tegen wie de belediging is gepleegd, daarvan kennis heeft gekregen. In de onderhavige zaak is de belediging waarop in dit feit wordt gedoeld, gedaan in een brief van verdachte d.d. 17 juni 2011 en is de klacht eerst gevolgd op 13 november 2012.

    De officier van justitie is van mening dat door de klacht ter zake de mondelinge belediging die voorafging aan de brief (feit 2) en door het onlangs alsnog indienen van een klacht inzake de belediging als ten laste gelegd onder feit 1 wel is voldaan aan het klachtvereiste.

    De rechtbank overweegt dat aangever in november 2012 zowel aangifte heeft gedaan als een klacht heeft ingesteld ter zake van de desbetreffende belediging. Daarnaast heeft aangever voorafgaand aan de terechtzitting nog een vordering tot vergoeding van de immateriële schade ingediend. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze handelingen ten tijde van de behandeling ter terechtzitting onmiskenbaar was dat bij aangever de wens bestond verdachte te vervolgen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank aan het klachtvereiste voldaan en is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

    Ten aanzien van feit 2 is de klacht ingediend enkele dagen nadat de beledigende woorden aangever hebben bereikt, zodat de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op die grond niet ter discussie staat.

    Feit 5 op de dagvaarding met parketnummer 16/656470-12 betreft een belediging van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening in de zin van artikel 267 Wetboek van Strafrecht. Dergelijke beledigingen zijn van het klachtvereiste vrijgesteld. Het klachtvereiste vormt ten aanzien van dat feit dan ook geen grond die getoetst moet worden voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

    Mede gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de vaststelling dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

    4 De beoordeling van het bewijs

    4.1 Het standpunt van de officier van justitie

    De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan -voor zover ook sprake is van een subsidiair feit in de primaire variant-, en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, alsmede op de ter zitting door verdachte afgelegde verklaring.

    4.2 Het standpunt van de verdediging

    T.a.v. de dagvaarding met parketnummer 16/441149-11:

    Feit 1:

    De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van feit 1, aangezien geen sprake is van het vereiste oogmerk op ruchtbaarheid geven aan. Verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken, aldus de raadsman.

    Feit 2:

    Ook ten aanzien van feit 2 dient vrijspraak te volgen. Verdachte heeft weliswaar bekend dat hij iemand heeft uitgemaakt voor homoflikker, maar volgens de raadsman vormde deze uitlating slechts een onderdeel van een scheldpartij. Indien iedereen die dergelijke uitlatingen doet binnen een scheldpartij vervolgd zou worden, zou het rechtssysteem vastlopen, aldus de raadsman.

    T.a.v. de dagvaarding met parketnummer 16/656470-12:

    Feit 1.

    De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de bedreigende woorden heeft geuit zoals neergelegd in de tenlastelegging onder feit 1. Hij heeft aan [slachtoffer 2] weliswaar met stevige bewoordingen duidelijk gemaakt dat zij zijn huis uit moest -ze verbleef daar immers illegaal-, maar de woorden zoals neergelegd in de tenlastelegging heeft hij niet gebruikt. Voor zover hij in zijn verhoor bij de politie deze woorden heeft bevestigd, zijn die woorden door de politie bij hem in de mond gelegd. De raadsman is dan ook van mening dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.

    Feit 2.

    De verdediging is van mening dat de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 2 ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman was het opzet van verdachte er niet op gericht [slachtoffer 3] pijn te doen. Verdachte heeft [slachtoffer 3] slechts vastgepakt om hem te verwijzen naar de aannemer die op dat moment in het pand bezig was en wiens werkzaamheden [slachtoffer 3] kwam controleren. Bovendien heeft de raadsman betoogd dat de ambtenaar niet bezig was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De gemeente voerde een hetze jegens verdachte en controleerde hem onnodig vaak. Ook voor dit feit moet daarom vrijspraak volgen, aldus de raadsman.

    Feiten 3 en 4.

    De verdediging heeft ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat op de desbetreffende dag weliswaar een meningsverschil bestond tussen [slachtoffer 4] en verdachte, doch dat het bij een gesprek is gebleven en dat geen geweld is toegepast. Er zijn ook geen getuigen die de ten laste gelegde geweldshandelingen kunnen bevestigen. Ook zijn er geen getuigen die kunnen bevestigen dat verdachte de bedreigende bewoordingen heeft geuit zoals neergelegd in de tenlastelegging van feit 4. Voor beide feiten is dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, aldus de raadsman.

    Feit 5.

    Ten aanzien van feit 5 heeft de verdediging aangevoerd dat eerst sprake kan zijn van belediging, indien iemands goede naam of eer wordt aangerand. Daarbij speelt de context van de uitlatingen een belangrijke rol, aldus de raadsman. Gelet op de hetze die de gemeente doelbewust en met een zeer negatieve en kwaadwillende houding jegens verdachte heeft ingezet, kunnen de bewoordingen in de brief van verdachte niet als beledigend worden aangemerkt. Het zijn slechts denigrerende benamingen voor de gemeenteambtenaren, ten gevolge van de frustraties die bij verdachte zijn ontstaan door de handelwijze van de gemeente, aldus de raadsman.

    Feit 6.

    Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 6], dat zij is gebeld door haar rechtsbijstandverzekeraar dat zij de aan haar verzonden brief retour hadden gekregen met daarbij een reactie van verdachte, op geen enkele wijze nader is onderbouwd. De brief van verdachte aan [slachtoffer 6] d.d. 16 oktober 2011 laat zich bovendien geheel niet lezen als een reactie op de brief van de rechtsbijstandverzekeraar. Mocht verdachte de brief wel hebben verzonden, dan kan op grond daarvan niet worden gesproken van wederrechtelijke toeëigening. Het retour zenden impliceert juist dat hij de brief niet wilde hebben. In dat geval kan hij de brief ook niet hebben weggemaakt, aldus de raadsman. De verdediging is dan ook van mening dat verdachte zowel van het primair, als van het subsidiair onder 6 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.

    4.3 Het oordeel van de rechtbank

    T.a.v. de dagvaarding met parketnummer 16/441149-11:

    Feit 1:

    De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. Verdachte heeft weliswaar bekend dat hij zich beledigend heeft geuit in een brief...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT