Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Utrecht, 21 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak21 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Utrecht

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/711498-11 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1981] te [geboorteplaats],

thans gedetineerd in P.I. Utrecht – Huis van Bewaring locatie Nieuwegein, Nieuwegein,

raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 21 november 2012 en 10 december 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1: samen met een ander een (gekwalificeerde) doodslag heeft gepleegd dan wel dat verdachte samen met een ander heeft ingebroken in de woning van [slachtoffer] waarbij geweld is gebruik tegen [slachtoffer] waarna [slachtoffer] is overleden (in diverse varianten aan verdachte ten laste gelegd);

feit 2: een revolver en scherpe munitie voorhanden heeft gehad.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten onder 1 subsidiair (medeplegen van gekwalificeerde doodslag) en 2 heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.

4.2 Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van het eerste feit op de tenlastelegging heeft de verdediging een primair en een subsidiair standpunt ingenomen. Primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat bij het aangetroffen DNA-mengprofiel sprake kan zijn van secundaire overdracht waardoor het aantreffen van het DNA-mengprofiel niet veelzeggend is. Daarnaast heeft de raadsman – ter onderbouwing van zijn primair ingenomen standpunt – enkele opmerkingen gemaakt over de bewijswaarde van een DNA-mengprofiel zodat, naar de mening van de raadsman, niet kan worden geconcludeerd dat de donor van het celmateriaal bij het onderzochte feit is betrokken. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat het gevonden DNA-materiaal met zekerheid van verdachte is, dan nog zou dit niet bewijzen dat verdachte in de woning van slachtoffer [slachtoffer] aanwezig is geweest, aldus de raadsman. Voorts is de raadsman van mening dat directe betrokkenheid van verdachte bij het feit evenmin is af te leiden uit de door de officier van justitie naar voren gebrachte bewijsmiddelen, zoals (ondermeer) de OVC-gesprekken met medeverdachte [medeverdachte 1]. Volgens de raadsman heeft verdachte de door de officier van justitie genoemde bewijsmiddelen op een aannemelijke manier weerlegd.

De raadsman stelt zich daarom primair op het standpunt dat verdachte ten aanzien van alle ten laste gelegde varianten dient te worden vrijgesproken nu verdachte op de bewuste avond geen enkele rol heeft vervuld. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat hooguit sprake kan zijn van een bewezenverklaring van poging tot gekwalificeerde diefstal de dood ten gevolge hebbend. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman gewezen op de uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van 8 juni 2012 (LJN BW8640).

De raadsman heeft geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt ten aanzien van feit 2.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 Ten aanzien van feit 1:

Inleiding

Het aantreffen van [slachtoffer]

Op 19 juni 2011 is de 80-jarige [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] op de grond in de slaapkamer van zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] aangetroffen. De beide polsen van [slachtoffer] waren met tierips (kabelbinders) aan elkaar gebonden. Deze tierips waren ook onderling kruislings aan elkaar verbonden door de tierips door elkaar te steken. De enkels van [slachtoffer] waren met duct tape gebonden. De duct tape was om de enkels en ook tussen de benen door gewikkeld. Over de mond van [slachtoffer] waren stroken duct tape geplakt. Deze stroken hebben de neusgaten van [slachtoffer] niet geblokkeerd. Uit de neusgaten van [slachtoffer] was bloed gelopen. Ook was er schuim zichtbaar in beide neusgaten. Het overlijden van [slachtoffer] werd vastgesteld.

Tegen de zijgevel van de woning van [slachtoffer] is een aluminium ladder aangetroffen die reikte tot het geopende slaapkamerraam van [slachtoffer].

De doodsoorzaak

Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] zijn bevindingen vastgesteld die passen bij een overlijden door verstikking door het afplakken van de mond (‘belemmering van de luchtwegen’) hetgeen heeft geleid tot algehele weefselschade door zuurstofgebrek. Daarnaast zijn bevindingen vastgesteld die passen bij het uitoefenen van geweld op de mond. Er zijn letsels aan tong en lippen gezien die bij leven zijn ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch botsend, al dan niet gecombineerd met samendrukkend geweld op de mond zoals bij belemmeren of smoren met structuren zoals tape. Bij de sectie is geen andere oorzaak voor het overlijden gevonden. Uit de uitkomsten van het toxicologisch onderzoek kan het overlijden van [slachtoffer] niet worden verklaard.

4.3.2 Forensisch onderzoek

Onderzoek op de plaats delict (PD)

Onderzoek in en om de woning

Tijdens het forensisch onderzoek in en om de woning van [slachtoffer] zijn geen sporen van braak aangetroffen. De benedenverdieping van de woning is onverstoord gebleken. Op de binnen- en buitenzijde van de raamkozijnen van de slaapkamer waarin [slachtoffer] is aangetroffen, zijn handschoensporen gevonden. Deze sporen worden verklaard door het in- en uitklimmen via dit raam. Een aantal kamers op de bovenverdieping is doorzocht. In deze ruimten zijn eveneens handschoensporen gevonden. Deze sporen lijken terug te brengen tot de afdrukken van minimaal twee verschillende soorten handschoenen. Uit de woning zijn geen goederen of geldbedragen ontvreemd.

De ladder

De zoon van [slachtoffer], getuige [slachtoffer], heeft hierover verklaard dat hij een vreemde ladder zag staan toen hij bij de woning van zijn vader aankwam op 19 juni 2011. Op 18 juni 2011 om 22.30 stond deze ladder er nog niet. Een buurvrouw, getuige [getuige 1], heeft verklaard dat zij de ladder voor het eerst zag staan op 19 juni 2011 om 07.30 uur.

DNA-onderzoek

De ladder is veiliggesteld voor nader onderzoek. De ladder is eerst in zijn geheel binnen in de woning geplaatst, de twee uiteinden van de ladder zijn verwijderd en ingezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut.

Op de beide uiteinden van de ladder zijn microvezeldoekjes aangetroffen, die waren omwikkeld (vastgezet) met duct tape. Deze doekjes zijn eerst bemonsterd terwijl deze nog om de uiteinden van de ladder waren bevestigd. Van de beide uiteinden van de ladder zijn aanvankelijk de delen van de stukken textiel die niet door tape zijn bedekt, bemonsterd.

In van deze bemonsteringen, voorzien van de kenmerken AADO1068NL#01 (linkeruiteinde van de ladder) en AADO1069NL#01 (rechteruiteinde van de ladder), is respectievelijk een onvolledig DNA-mengprofiel en een complex DNA-mengprofiel gevonden. .

Na verwijdering van de duct tape zijn de microvezeldoekjes in zijn geheel aan beide zijden bemonsterd (de sporen met kenmerken AADO1068NL# 04 en AADO1068NL#05 en AADO1069NL# 04 en AADO1069NL#05).

De bemonstering AADO1068NL#05 bevat een afgeleid DNA-hoofdprofiel van één persoon en zwak aanwezige DNA-kenmerken van minimaal één andere persoon. Uit de relatief hoge pieken in dit profiel kan op basis van het verschil in piekhoogte, een combinatie van DNA-kenmerken worden afgeleid die naar verwachting afkomstig is van één mannelijke donor, van wie relatief veel celmateriaal in de bemonstering aanwezig is. Het DNA-profiel van [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1]) matcht met dit afgeleide DNA-hoofdprofiel. Dit betekent dat hij donor kan zijn van het celmateriaal in deze bemonstering met een berekende frequentie van één op één miljard.

De bemonstering AADO1069NL#01 bevat een relatief grote hoeveelheid celmateriaal van minimaal twee en maximaal vier personen daarnaast mogelijk een geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één andere persoon. Uit het DNA-profiel kunnen geen DNA-profielen van individuele celdonoren worden afgeleid. Wel zijn alle kenmerken uit de DNA-profielen van het slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] (verder: verdachte) ook waargenomen in dit DNA-mengprofiel. Hieruit wordt geconcludeerd dat [slachtoffer] en verdachte donoren kunnen zijn van een deel van het celmateriaal in deze bemonstering. De kans dat een willekeurig gekozen persoon matcht met de reproduceerbare DNA-kenmerken in dit DNA-mengprofiel is ongeveer één op drie miljoen.

Ter terechtzitting heeft deskundige J.Klaver verklaard dat dit inhoudt dat bij een vergelijking van drie miljoen willekeurige personen met dit profiel, het één persoon zou overkomen dat diens DNA-profiel overeenkomt met dit mengprofiel.

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT