Hoger beroep van Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands), 18 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak18 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands)

Arrest d.d. 18 december 2012

Zaaknummer 200.094.332/01

(zaaknummer rechtbank: 176251 / HA ZA 10-1318)

HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Nevenzittingsplaats Leeuwarden

Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellante],

gevestigd te [woonplaats],

appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna te noemen: [appellante],

advocaat: mr. H.N. s'Jacob, kantoorhoudende te Zwolle,

die ook heeft gepleit,

tegen

[geïntimeerde]

gevestigd te [woonplaats],

geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna te noemen: [geïntimeerde],

advocaat: mr. H.W. Bongers, kantoorhoudende te Ommen,

die ook heeft gepleit.

Het geding in eerste instantie

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 15 juni 2011 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.

Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure is kenbaar uit het tussenarrest van 12 juni 2012, waarin het hof de bezwaren van [appellante] tegen een door [geïntimeerde] verlangde wijziging van eis afwijst. Die wijziging van de eis bestaat uitsluitend daarin dat [geïntimeerde] over de gevorderde contractuele boete geen vergoeding van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verlangt maar vergoeding van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW.

Het hof heeft in zijn genoemde tussenarrest de tegen deze eiswijziging geformuleerde bezwaren afgewezen en zal overeenkomstig de gewijzigde eis rechtdoen. De beslissingen omtrent de proceskosten in het incident heeft het hof aangehouden tot aan de beslissing in de hoofdzaak.

Vervolgens is door [appellante] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:

[geïntimeerde] in haar vordering in incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat aan haar zal worden ontzegd met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.

Voorafgaand aan het pleidooi heeft [appellante] bij akte inbreng producties een e-mail van 12 september 2012 van M.B. van den Broek in het geding gebracht.

Partijen hebben doen pleiten door hun advocaten met overlegging van pleitnota's.

Het hof zal arrest wijzen op basis van de voor pleidooi overgelegde dossiers.

De grieven

[appellante] heeft in het principaal appel zes grieven opgeworpen.

[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel één grief opgeworpen.

De beoordeling

  1. De feiten

    1.1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1. tot en met 2.10) feiten vastgesteld. Daarop hebben de eerste drie grieven van het principaal appel betrekking. Het hof zal eerst deze grieven bespreken.

    1.2. In grief 1 worden een aantal feiten genoemd die de rechtbank, aldus [appellante], ten onrechte niet heeft genoemd bij de vastgestelde feiten. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Voorop staat dat het vaststellen van de feiten is voorbehouden aan de rechter. Het daarbij niet noemen van feiten die wel zijn gesteld, hoeft niet te betekenen dat de rechter met die feiten geen rekening heeft gehouden. Deze staan naar het oordeel van de rechter echter niet op voorhand vast, dan wel de heeft rechtbank deze niet relevant geoordeeld. Het staat [appellante] vrij alle feiten die zij relevant acht in hoger beroep alsnog of bij hernieuwing aan te voeren, zoals zij ook heeft gedaan. Op zichzelf kan het door de rechtbank niet noemen van die feiten daarom niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden, zodat de grief faalt.

    1.3. Grief 2 is terecht opgeworpen. Het onderzoek door Eco Reest is niet in opdracht van [geïntimeerde] maar in opdracht van [appellante] uitgevoerd. Het hof zal daarmee bij de vaststelling van de feiten rekening houden. Daaruit volgt echter niet op voorhand dat tot een andere beoordeling van het geschil moet worden gekomen.

    1.4. Grief 3 is gericht tegen de vaststelling door de rechtbank onder 2.7. van het vonnis dat het doel van het onderzoek door Eco Reest is “een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoekterrein teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige (bedrijfsmatige) gebruik van de locatie”.

    1.5. Volgens [appellante] is die weergave niet volledig omdat uit een volzin op pagina 22 van het rapport van Eco Reest (prod. 21 memorie van grieven) een verderstrekkende doelstelling volgt: “Om ter plaatse van het betreffende terreindeel te bouwen is het voorts wenselijk om de olievervuiling te verwijderen vanwege mogelijke stankhinder via uitdamping.”

    1.6. De rechtbank heeft in de bestreden passage letterlijk weergeven wat in het rapport onder 1.2. Aanleiding en doelstelling wordt beschreven als doelstelling. De door [appellante] geciteerde volzin op pagina 22 doet daaraan niet af. Daarin is hooguit een conclusie van de rapporteur te lezen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt daaruit niet een verdergaande doelstelling van het onderzoek. Grief 3 faalt.

    1.7. Gezien het voorgaande en rekening houdend met wat verder als gesteld en onvoldoende weersproken vast staat gaat het in deze zaak, voor zover in hoger beroep nog van belang, om het volgende.

    1.8. [geïntimeerde] was eigenaar van de bedrijfspanden met bijbehorend terrein, ondergrond en erf, gelegen aan de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT