Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank Breda, 19 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak19 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank Breda

vonnis

RECHTBANK BREDA

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 223525 / HA ZA 10-1557

Vonnis van 19 december 2012

in de zaak van

[Eiser],

wonende te [woonplaats eiser],

eiser,

advocaat mr. Chr.D. de Vos,

tegen

  1. [gedaagde 1],

    wonende te [woonplaats gedaagde 1],

  2. de stichting

    HET AMPHIA ZIEKENHUIS,

    gevestigd te Breda,

    gedaagden,

    advocaat mr. L. Beij.

    Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde 1] en het ziekenhuis genoemd worden. Met het ziekenhuis wordt dan in het voorkomende geval tevens gedoeld op het door de stichting geëxploiteerde ziekenhuis.

  3. De procedure

    1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - het tussenvonnis van 5 oktober 2011 en de daarin genoemde stukken;

    - de akte van depot deskundigenrapport (depotnr. 17/12), waaruit blijkt dat [prof 1] op 19 april 2012 een exemplaar van een deskundigenrapport ter griffie van de rechtbank gedeponeerd heeft;

    - de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] met de producties 6, 7 en 8;

    - de antwoordconclusie na deskundigenbericht.

    1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

  4. De verdere beoordeling

    2.1. Bij voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank een deskundigenbericht gelast en [prof 1] tot deskundige benoemd teneinde de rechtbank voor te lichten over – in de kern – de vraag of [gedaagde 1], althans de arts-assistent waarvoor hij verantwoordelijk is (zie het tussenvonnis van 6 juli 2011, hierna zal de rechtbank slechts nog spreken van [gedaagde 1], ook wanneer de arts-assistent bedoeld is) bij de behandeling van [eiser] een medische fout heeft gemaakt door, kort weergegeven, de klachten van [eiser] niet eerder te duiden als van cardiale oorsprong en in verband daarmee een cardioloog in consult te roepen. [prof 1] heeft de daarop gerichte vraag 2 als volgt beantwoord:

    “Vooropgesteld moet worden dat de klinische presentatie van [eiser] in de ochtend van 10 februari 2004 niet eenvoudig was. De klachten waren weliswaar niet extreem typisch maar toch op zijn minst wel suggestief voor een cardiale oorzaak maar de recente analyse van de cardioloog waarbij geen afwijkingen werden gevonden, ook niet bij een inspannings ECG, maakten dit weer veel onwaarschijnlijker. De op dat moment kennelijk gemaakte differentiaal diagnose, i.e. aorta dissectie/aneurysma, longembolie, ulcus/maagperforatie of galsteen/niersteenkoliek is daarmee begrijpelijk. Het is de vraag of in deze differentiaal diagnose niet toch ook een cardiale oorzaak van de klachten opgenomen had moeten zijn. Uit de literatuur blijkt dat de sensitiviteit van een inspannings ECG voor ischemisch coronairvatlijden 68% bedraagt (…). Hoewel een internist deze gegevens niet exact uit het hoofd dient te weten, moet het niet volledig sensitief zijn van een inspannings ECG als bekend worden verondersteld.

    Hoe dan ook, de arts-assistent besluit tot het verrichten van een electrocardiogram. Of het al dan niet op indicatie is verricht, dan wel routinematig is onduidelijk. Maar het doet er ook niet toe want alle uitslagen van aangevraagd onderzoek dienen zorgvuldig beoordeeld en geïnterpreteerd te worden. Een nauwkeurige interpretatie van het ECG had veranderingen ten opzichte van het kortgeleden gemaakte ECG aan het licht moeten brengen. Het ECG van de ochtend van 10 februari 2004 was evident veranderd ten opzichte van het eerdere ECG van 26 januari 2004, zoals ook precies wordt omschreven door [prof 2] en [prof 3]. Van een redelijk handelend en redelijk bekwaam internist hoeft op een dergelijk ECG weliswaar geen exacte diagnose te worden gesteld (anterobasaal infarct met op dat moment nog geen ST-elevaties) maar mag zeker wel worden verwacht dat hij de veranderingen ten opzichte van eerdere ECG’s waarneemt en daarop actie onderneemt. Ik ben het niet eens met de stelling van [gedaagde 1] dat het “niet gebruikelijk” is om ECG’s (en zeker afwijkende ECG’s) onmiddellijk te willen vergelijken met eerdere ECG’s. Dat is het wel degelijk en zo hoort het ook. Ofwel deze ECG’s zijn elektronisch opgeslagen en daarbij direct beschikbaar, dan wel kan een eerder ECG worden opgevraagd en gefaxt. Een zorgvuldige interpretatie van het laboratoriumonderzoek had ook getoond dat het ASAT verhoogd was en het ALAT niet, iets wat ook door een cardiale origine van de klachten kan worden veroorzaakt. Kennelijk is in de middag (onduidelijk is of dit naar aanleiding van de hierboven genoemde uitslagen was) toch aanleiding gezien aan een cardiale oorzaak te denken en is de troponine-T aangevraagd. Overigens staat in de opname status van de arts-assistent (vervaardigd in de ochtend) dat een troponine “wordt bepaald” maar dit gebeurt pas ’s middags om 16.00 uur. Ik ben het geheel eens met [prof 3] dat de uitslag van een dergelijke test (die als enige indicatie kent of er sprake is van hartspiercel verval) onmiddellijk beoordeeld moet worden en niet de dag daarna. Ik ben het wederom niet eens met [gedaagde 1] als hij stelt dat aan een troponine-T aangevraagd door een internist andere waarde moet worden toegekend dan aan een troponine-T aangevraagd door een cardioloog. Voor beiden geldt dat de aanvraag wordt gedaan bij de verdenking op myocard schade en dat is altijd een acute indicatie, waarvan de uitslag dus ook direct moet worden bekeken en beoordeeld.

    Het is niet begrijpelijk waarom als de sterk verhoogde troponine-T de volgende ochtend dan toch wordt bemerkt (en in combinatie met de afwijkende ECG’s) niet onverwijld de cardioloog wordt geconsulteerd maar patiënt eerst nog een gastroscopie en CT scan ondergaat. Hierbij is de patiënt strikt genomen aan risico’s blootgesteld (b.v. ritmestoornissen in de acute fase van ischemie/infarct) die onnodig zijn.

    Al met al meen ik dat met een zorgvuldige en nauwkeurige interpretatie van de gegevens, in de ochtend van 10 februari 2004 de internist al tot de conclusie had kunnen en moeten komen dat het toch ging om een cardiaal probleem en op dat moment de cardioloog in consult had moeten vragen. Een internist wordt opgeleid om een breed scala van bij presentatie dikwijls nog ongedifferentieerde problemen op te lossen en daaronder valt een aanzienlijk begrip op het gebied van de cardiologie, inclusief het basaal kunnen interpreteren van ECG’s. Bij twijfel is het geïndiceerd de op dit terrein nog verder gespecialiseerde arts, i.c. de cardioloog, om hulp te vragen.”

    Bij de beantwoording van de vraag welke opmerkingen van belang zijn ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing, is in het rapport het volgende vermeld (antwoord vraag 3):

    “Het is de vraag of een eerder vaststellen van de diagnose myocardinfarct bij de presentatie op 10 februari 2004 had geleid tot een ander medisch beleid en een ander beloop van het ziektebeeld. Zoals terecht door [prof 2] wordt betoogd, is het op grond van het klachtenpatroon en de laboratoriumafwijkingen aannemelijk dat het infarct al enige tijd bestond. Aan de andere kant toont het verloop van LDH dat in de periode 10-11 februari het hartinfarct zich (verder) ontwikkelde. Het is onzeker of, mede gezien het ontbreken van ST-elevaties op het ECG van 10 februari er ook bij eerdere diagnose een indicatie gesteld zou zijn voor een acute (primaire) PTCA en tevens is het onduidelijk of dit het verdere beloop positief zou hebben beïnvloed. Het gevoerde cardiologische beleid zou ook bij eerdere vaststelling mogelijk conservatief zijn gevoerd, waarschijnlijk bestaande uit ritmebewaking, toediening van aspirine en antistolling (b.v. (laag moleculair gewicht) heparine). Het zou wel eerder zijn ingezet en theoretisch zou dat van voordeel geweest kunnen zijn voor patiënt t.a.v. de verdere prognose (infarctgrootte en daaraan gekoppeld post-infarct hartfalen). In hoeverre een eerdere vaststelling van het infarct en een daarop eventueel anders gevoerd medisch beleid de infarctgrootte zou hebben beperkt en dus het ontwikkelen van post-infarct hartfalen hebben verminderd is niet precies aan te geven. Een vroegere diagnose had wat dit betreft dus van enig voordeel voor de patiënt kunnen zijn maar het is tegelijkertijd niet zeker dat dit een dramatisch ander beloop van het ziektebeeld had gegeven. Graag verwijs ik naar de rapportage van[prof 4] op dit punt.

    Samengevat concludeer ik dat een eerdere diagnostiek van het hartinfarct mogelijk doch niet zeker tot een ander dan wel eerder ingezet...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT