Eerste aanleg - meervoudig van Council of State (Netherlands), 27 de Diciembre de 2012

Datum uitspraak27 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

201106650/1/T1/R4.

Datum uitspraak: 27 december 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

  1. [appellanten sub 1], gevestigd te Rotterdam (hierna: [appellant sub 1]),

  2. [appellant sub 2], gevestigd te Rotterdam,

  3. de vereniging Vereniging tegen Milieubederf in en om het Nieuwe-Waterweggebied, gevestigd te Schiedam, en anderen (hierna: VTM en anderen),

  4. [appellant sub 4], gevestigd te Rotterdam,

  5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Carvostal B.V., gevestigd te Rotterdam,

  6. de stichting Stichting Natuurbescherming Vlinderstrik, gevestigd te Rotterdam (hierna: SNV),

    appellanten,

    en

    de raad van de gemeente Rotterdam,

    verweerder.

    Procesverloop

    Bij besluit van 7 april 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Vlinderstrik", voor zover betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente Rotterdam, vastgesteld.

    Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], VTM en anderen, [appellant sub 4], Carvostal B.V. en SNV beroep ingesteld.

    De raad heeft een verweerschrift ingediend.

    [appellant sub 1], [appellant sub 2], VTM en anderen en SNV hebben nadere stukken ingediend.

    De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201106777/1/R4 ter zitting behandeld op 31 mei 2012, waar [appellant sub 1], bij monde van [gemachtigden], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigden], VTM en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. A.J. Bijl, Carvostal B.V., vertegenwoordigd door A.J. Kranenburg en A. de Vogel, SNV, vertegenwoordigd door J.H. Ochtman en J.F. Dijkshoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, drs. E. de Bever, beiden werkzaam bij de gemeente, en M.J. Houwen, zijn verschenen.

    Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, gehoord.

    Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

    Overwegingen

    Bestuurlijke lus

  7. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

    Intrekkingen

  8. Ter zitting hebben VTM en anderen hun beroep, voor zover ingesteld door [appellant sub 4a], ingetrokken.

    Ter zitting heeft [appellant sub 2] haar beroepsgrond over de op de verbeelding weergegeven huisnummering en de huisnummerkaart ingetrokken. VTM en anderen hebben ter zitting hun beroepsgrond over artikel 16 van het Besluit burgerluchthavens ingetrokken.

    Het plan

  9. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de aanleg van 140 hectare natuur- en recreatiegebied in het kader van de planologische kernbeslissing "Project Mainportontwikkeling Rotterdam" uit 2006 (hierna: de PKB-PMR) en de daarin neergelegde doelstelling om de leefbaarheid in de Rotterdamse stadsregio te versterken, alsmede in een actualisering van de geldende planologische regelingen in het desbetreffende gebied.

    De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door het bebouwingslint aan de Rodenrijseweg aan de noordzijde, de Wildersekade aan de oostzijde, de Doenkade aan de zuidzijde en Oude Bovendijk aan de westzijde. De westzijde van het plangebied wordt gevormd door de Zuidpolder en is gelegen binnen de gemeente Lansingerland. De oostzijde van het plangebied wordt gevormd door de Schiebroekse Polder en is gelegen in de gemeente Rotterdam. Deze twee delen worden ruimtelijk van elkaar gescheiden door het tracé van de Randstadrail en het bedrijventerrein Spoorhaven.

    Ontvankelijkheid

  10. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

    Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, in samenhang met artikel 3:16, derde lid, is bij verzending per post een zienswijzegeschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

    4.1. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 13 november 2009 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 24 december 2009.

    4.2. [appellant sub 4] stelt dat zij op 16 december 2009 en derhalve voor het verstrijken van de termijn haar zienswijze ter post heeft bezorgd. Ter zitting is gebleken dat de raad de envelop met de poststempel niet kan overleggen waaruit zou blijken dat de zienswijze na het einde van de termijn ter post is bezorgd. Gezien het vorenstaande gaat de Afdeling ervan uit dat [appellant sub 4] haar zienswijze voor het verstrijken van de termijn ter post heeft bezorgd.

    Volgens het door de raad geplaatste inkomststempel is de zienswijze van [appellant sub 4] evenwel op 7 januari 2010, derhalve later dan een week na afloop van de termijn, door de raad ontvangen. [appellant sub 4] is er niet in geslaagd aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat het zienswijzegeschrift niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen door de raad.

    Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat [appellant sub 4] niet tijdig een zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht bij de raad.

    4.3. Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan, voor zover van belang voor het beroep, daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheden doen zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 4] gestelde omstandigheid dat het zienswijzegeschrift door de kerstdrukte niet tijdig door de raad is ontvangen.

    Het beroep van [appellant sub 4] is dan ook niet-ontvankelijk.

  11. De raad betoogt dat [appellant sub 2] geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep, voor zover gericht tegen de toegestane bouwhoogte van 6 meter voor haar bedrijfsgebouwen op het perceel [locatie a] te Rotterdam, nu het college van gedeputeerde staten ten behoeve van vervangende nieuwbouwinvesteringen voor [appellant sub 2] een ontheffing als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Verordening Ruimte heeft verleend van de maximaal toegestane bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen tot een hoogte van 9 meter.

    5.1. In de door de raad genoemde omstandigheid ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 2] niet langer belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, voor zover gericht tegen de toegestane bouwhoogte van 6 meter voor haar bedrijfsgebouwen. De Afdeling acht in dit verband van belang dat ter toetsing voorligt hetgeen het plan mogelijk maakt en dat de verleende ontheffing, die zich richt tot het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek, in zoverre niet tot wijziging van het plan leidt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep van [appellant sub 2] wegens het ontbreken van procesbelang in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.

    Milieueffectrapportage

  12. VTM en anderen en SNV betogen dat de raad ten onrechte heeft besloten dat geen milieueffectrapport (hierna: MER) behoefde te worden opgesteld voorafgaand aan de vaststelling van het plan. SNV voert in dit verband aan dat de Vlinderstrik een gevoelig gebied is als bedoeld in artikel 1 van onderdeel A van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: het Besluit m.e.r.) en dat reeds de ligging van de voorziene activiteit in een gevoelig gebied mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

    6.1. De raad stelt dat ten behoeve van de in het plan voorziene activiteit geen MER behoefde te worden opgesteld, omdat geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor het gebied zijn te verwachten.

    6.2. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het bestreden besluit, worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

    Ingevolge het vierde lid worden ter zake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

    In artikel 7.19, eerste lid, is, voor zover hier van belang, bepaald dat, indien het bevoegd gezag degene is die een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder b, wil ondernemen, het een beslissing neemt omtrent de vraag of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Artikel 7.17, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

    Ingevolge artikel 7.17, derde lid, houdt het bevoegd gezag bij zijn beslissing rekening met de in bijlage III bij de richtlijn 85/337/EG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particulieren projecten (PB 1985 L 175), zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 (PB 2003 L 156), aangegeven criteria.

    Ingev...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT