Voorlopige voorziening van Centrale Raad van Beroep, 27 de Diciembre de 2012
Datum uitspraak | 27 de Diciembre de 2012 |
Uitgevende instantie: | Centrale Raad van Beroep |
12/6198 ZW-VV en 12/4983 ZW
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 27 december 2012.
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft op 7 september 2012 een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2012. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
-
De voorzieningenrechter verwijst voor de relevante feiten en de standpunten van partijen naar de dossierstukken en naar de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 juli 2012, 12/662.
2.1. Ingevolge artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting waarin het verzoek is behandeld, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Ook overigens is geen sprake van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
-
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de in 1 vermelde uitspraak van de rechtbank, welke uitspraak is gegeven onder toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb. Ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld. Volgens vaste rechtspraak kan aan het wettelijk appelverbod worden voorbijgegaan als sprake is van een evidente schending van de beginselen van een goede procesorde of van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk proces waarborgen. Verzoeker heeft bedoeld te stellen, zo begrijpt de voorzieningenrechter, dat van een dergelijke schending sprake is omdat de rechtbank op het verzet heeft beslist alvorens verzoeker het verzetschrift, bedoeld in artikel 8:55, eerste lid, tweede volzin, van de Awb heeft ingezonden. Hij stelt dat hij had willen worden gehoord door de rechtbank.
-
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1. Met haar, op een besluit...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT