Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, 28 de Diciembre de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak28 de Diciembre de 2012
Uitgevende instantie:Rechtbank 's-Gravenhage

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12/7852 MAW (schadestaatprocedure na heropening in de zaak

AWB 06/3310 MAW)

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 december 2012 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats],

(gemachtigde: mr. V. Dolderman),

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Geurts).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak) (hierna: de Staat).

Procesverloop

Aan eiser, gewezen beroepsmilitair, aangesteld voor bepaalde tijd (BBT), is met ingang van

25 oktober 1999 ontslag uit militaire dienst verleend wegens ziekten of gebreken.

Bij afzonderlijke besluiten van 4 augustus 2003 is aan eiser een suppletie-uitkering ingevolge de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie toegekend en is eisers aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen afgewezen.

Bij besluit van 6 november 2006 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij te rekenen van 25 oktober 1999 recht heeft op een militair invaliditeitspensioen, berekend naar een mate van invaliditeit van 10%. Aangezien eiser een uitkering ingevolge artikel 120 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) heeft genoten tot 26 april 2001, wordt het militair invaliditeitspensioen toegekend met ingang van 26 april 2001.

Over de aanvankelijke weigering en de latere toekenning aan eiser van een militair invaliditeitspensioen is jarenlang geprocedeerd.

Het beroep is op 21 januari 2009 ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.

De enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft in haar uitspraak van 3 februari 2009 (AWB 06/3310 MAW) het beroep van eiser deels gegrond, deels ongegrond verklaard met bepalingen betreffende de vergoeding van proceskosten en vergoeding van griffierecht. Voorts heeft de rechtbank het onderzoek heropend ter vaststelling van de door eiser gevorderde schadevergoeding.

Tegen evengenoemde uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB, hierna: de Raad, zaaknummer 09/1693 MPW).

Bij brief van 9 april 2009 heeft eisers toenmalige gemachtigde aan de rechtbank een gespecificeerde en gemotiveerde opgave gedaan van de door eiser gevorderde schade.

Bij brief van 2 september 2009 heeft verweerder op deze brief gereageerd.

Bij brief van 16 december 2009 heeft eiser, die op dat moment gedetineerd was, bij de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

Na een dubbele wisseling van raadsman heeft de huidige gemachtigde van eiser bij brief van 21 december 2009 gereageerd op verweerders brief van 2 september 2009.

Bij brief van 22 december 2009 heeft de rechtbank eisers gemachtigde om opheldering gevraagd over de connexiteit van eisers verzoek om een voorlopige voorziening met enige andere (ambtenaarrechtelijke) procedure.

Bij brief van 23 december 2009 heeft eisers gemachtigde de rechtbank bericht dat eisers verzoek om een voorlopige voorziening moest worden gelezen als een verzoek om op zo kort mogelijke termijn uitspraak te doen met betrekking tot de eerder ingediende schadeposten.

Bij brief van 23 maart 2010 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij had besloten de schadestaatprocedure aan te houden totdat in hoger beroep uitspraak zou zijn gedaan.

De Raad heeft bij uitspraak van 22 september 2011 (09/1693 MPW) de uitspraak van deze rechtbank van 3 februari 2009, voor zover aangevochten, bevestigd. Bij brief van

3 oktober 2011 heeft de Raad genoemde uitspraak aan de rechtbank toegezonden.

Bij brief van 10 oktober 2011 heeft de rechtbank eisers gemachtigde verzocht of hij nog aanvullende stukken wenste in te dienen.

Bij brief van 20 oktober 2011 heeft eisers gemachtigde de rechtbank als aanvullende kostenposten opgevoerd een tweetal bezoeken aan Utrecht in het kader van het hoger beroep bij de Raad alsmede schade in het kader van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als gevolg van twee jaar langer moeten wachten op een uitspraak van de rechtbank.

Bij brief van 5 juni 2012 heeft de rechtbank de Staat uitgenodigd als belanghebbende aan deze procedure deel te nemen.

Bij brief van 17 juli 2012 heeft belanghebbende de rechtbank medegedeeld bereid te zijn tot...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT