Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Amsterdam, 28 de Enero de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak28 de Enero de 2013
Uitgevende instantie:Rechtbank Amsterdam

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/524459-09 (Promis)

Datum uitspraak: 28 januari 2013

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren in [plaats] op [1951],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres

[adres], [postcode] [plaats].

  1. Het onderzoek ter terechtzitting

    Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2013.

    De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

    mr. K.M. Römer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, naar voren hebben gebracht.

  2. Tenlastelegging

    Aan verdachte is ten laste gelegd dat

    hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 19 juni 2009 te Hilversum (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [A] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal ongeveer 158.000,- euro, in elk geval van (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [A], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte

    - die [A] meermalen (opzettelijk dreigend) de woorden heeft toegevoegd:

    "Ik moet geld hebben, ik moet vijfduizend gulden hebben" en/of ij gaan met je mee, want je moet geld halen" en/of die [A] (daarbij) meermalen met kracht in het gezicht gestompt/geslagen en/of

    - onder zijn jas een gebaar heeft gemaakt in de richting van die [A], alsof hij (verdachte) een vuurwapen op die [A] richtte en/of (daarbij) die [A] (daarbij) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Ik moet morgen die vijftigduizend gulden hebben" en/of

    - die [A] opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "als je niet betaalt dan kom ik je opzoeken, waar je ook bent" en/of "Ik zal je kop verbouwen" en/of "er zit een kanker in je kop en die moet eruit en die sla ik er wel uit" en/of "als ik het geld niet krijg, schiet ik je door je kop" en/of "ik kom naar je huis toe en dan zul je het weten" en/of "ik rijg je open en je hebt van [verdachte] al eens een pak slaag gehad, maar vergeleken bij mij was dat

    nog niets" en/of "ik sla je kop aan flarden, je gaat in de kofferbak en je gaat naar de Ardennen" en/of

    - die [A] opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "ik wil dat je weet, dat ik elke vrijdag geld wil hebben en ook werk" en/of (daarbij) met een vleesvork in de arm en/of het bovenbeen van die [A] heeft gestoken en/of

    - met een vleesvork een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van het gezicht van die [A].

    (artikel 317 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

  3. Voorvragen

    3.1. Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

    3.1.1. Het standpunt van de verdediging

    De raadsman sluit zich aan bij het door de raadsvrouw van medeverdachte R. Raven (parketnummer 13/524458-09) gevoerde verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging vanwege schending van de redelijke termijn. Indien door de rechtbank over twee weken vonnis wordt gewezen, heeft deze strafprocedure in totaal 3 jaar, 7 maanden en 4 dagen geduurd. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).

    3.1.2. Het standpunt van de officier van justitie

    De officier van justitie deelt het standpunt van de verdediging dat de redelijke termijn is geschonden, maar voert aan dat dit niet zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

    3.1.3. Het oordeel van de rechtbank

    De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Deze overschrijding hoeft volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, NJ 2008, 358) echter niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De overschrijding van deze termijn zal, indien tot een veroordeling wordt gekomen, worden verdisconteerd in de strafmaat. De officier van justitie is dus ontvankelijk in haar vervolging.

    3.2. Geldigheid van de dagvaarding

    3.2.1. Het standpunt van de verdediging

    De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging nietig dient te worden verklaard, nu meerdere bestanddelen niet voldoende specifiek zijn omschreven. Het is voor verdachte niet duidelijk of de ten laste gelegde uitvoeringshandelingen door verdachte zelf of door zijn medeverdachte zouden zijn gepleegd. Ook is de ten laste gelegde periode te ruim. Er zijn bovendien geen tijdsbepalingen opgenomen bij de uitvoeringshandelingen. Ten slotte is ook de pleegplaats niet voldoende specifiek omschreven, nu enkel wordt gesproken over Hilversum en het dossier aanknopingspunten biedt voor andere plaatsen in Nederland. De tenlastelegging is onvoldoende concreet om verweer te kunnen voeren.

    3.2.2. Het standpunt van de officier van justitie

    De officier van justitie acht de dagvaarding geldig, nu het feit volgens haar voldoende is gespecificeerd. De omstandigheid dat voor de uitvoeringshandelingen niet is opgenomen dat deze "door verdachte of zijn medeverdachte" zijn gepleegd, kan gezien worden als een kennelijke verschrijving.

    3.2.3. Het oordeel van de rechtbank

    De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de wettelijke eisen, zoals die in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn vastgesteld.

    In de tenlastelegging is de pleegperiode voldoende duidelijk omschreven en ook de verschillende uitvoeringshandelingen zijn voldoende geconcretiseerd. Deze uitvoeringshandelingen vallen binnen de ten laste gelegde periode. Ook ten aanzien van de pleegplaats, tevens de woonplaats van verdachte, bestaan geen onduidelijkheden. De rechtbank overweegt dat uit de wijze waarop het dossier is samengesteld en de inhoud van het dossier duidelijk valt af te leiden waar verdachte van wordt beschuldigd en ook voor de verdediging is voldoende duidelijk waartegen zij verweer zou moeten voeren. Het verweer tot...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT