Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank Rotterdam, 23 de Enero de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak23 de Enero de 2013
Uitgevende instantie:Rechtbank Rotterdam

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 387751 / HA ZA 11-1953

Vonnis van 23 januari 2013

in de zaak van

de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

gevestigd te 's-Gravenhage,

eiser,

advocaat mr. M. Dijkstra,

tegen

  1. [gedaagde 1],

    wonende te Rotterdam,

  2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

    [gedaagde 2].,

    gevestigd te Rotterdam,

    gedaagden,

    advocaat mr. B.S. Janssen.

    Partijen zullen hierna de Staat, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

  3. De procedure

    1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - de dagvaarding

    - de conclusie van antwoord

    - de conclusie van repliek

    - de akte houdende producties aan de zijde van de Staat

    - de conclusie van dupliek

    - de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.

    1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

  4. De feiten

    Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast.

    2.1. [gedaagde 1] is advocaat en – in ieder geval in 2009 – in dienst bij M.S. [gedaagde 2] B.V.

    2.2. [gedaagde 1] heeft als advocaat de heer [persoon 1] en mevrouw [persoon 2] bijgestaan in het kader van een onteigening door de gemeente Rotterdam van een aan hen toebehorend pand. In de onteigeningsprocedure was ook betrokken de heer [persoon 3], op grond van een vermeend hypotheekrecht op het pand. Namens [persoon 1] en [persoon 2] heeft [gedaagde 1] in de onteigeningsprocedure het hypotheekrecht van [persoon 3] betwist.

    2.3. Bij vonnis van 13 februari 2008 heeft de rechtbank Rotterdam ten behoeve van de gemeente Rotterdam de vervroegde onteigening van voornoemd pand uitgesproken en het voorschot op de schadeloosstelling voor [persoon 1] en [persoon 2] bepaald op € 60.000. In verband met de betwiste positie van [persoon 3] heeft de rechtbank daarbij bepaald dat dit bedrag wordt geconsigneerd overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden. Zulks is blijkens een bewijs van consignatie van 15 oktober 2008 geschied; erbij is vermeld dat de consignatie is geschied ten behoeve van [persoon 1] en [persoon 2].

    2.4. Bij vonnis van 10 juni 2009 heeft de rechtbank Rotterdam de aan [persoon 1] en [persoon 2] toekomende schadeloosstelling vastgesteld op € 103.695, waarvan (na aftrek van het betaalde voorschot) nog aan [persoon 1] en [persoon 2] te betalen € 43.695, te vermeerderen met wettelijke rente. Ook ten aanzien van dit bedrag is bepaald dat dit wordt geconsigneerd overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden. Blijkens een bewijs van consignatie d.d. 5 augustus 2009 is op 5 augustus 2009 een bedrag van € 43.913,48 geconsigneerd. Ook bij dit bewijs is vermeld dat de consignatie is geschied ten behoeve van [persoon 1] en [persoon 2].

    2.5. Tussen [persoon 1] en [persoon 2] aan de ene zijde en [persoon 3] aan de andere zijde is bij de rechtbank Rotterdam een procedure gevoerd over (onder meer) de vraag of [persoon 3] kan worden aangemerkt als hypotheekhouder en in dat verband aanspraak kan maken op de in de consignatiekas gestorte onteigeningsvergoeding. [gedaagde 1] heeft ook in deze procedure [persoon 1] en [persoon 2] als advocaat bijgestaan. De inleidende dagvaarding is van 17 juni 2008. Bij vonnis van 13 januari 2010 heeft de rechtbank (onder meer) bepaald dat [persoon 3] gerechtigd is tot uitkering uit de consignatiekas tot de in de onteigeningsprocedure vastgestelde waarde van het onteigende ad € 103.695 vermeerderd met rente als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de consignatie van gelden.

    2.6. Per brief van 16 september 2009 schrijft [gedaagde 1] aan mevrouw [persoon 4] (hierna: [persoon 4]) van het Ministerie van Financien:

    “Naar aanleiding van ons telefoongesprek op 15 september 2009 bericht ik u als volgt.

    Omdat in bovengenoemde kwestie eindvonnis gewezen is, waarvan ik u een kopie hierbij zendt, wensen mijn clienten en ik het in consignatie gegeven betracht uitbetaald te krijgen. Daarbij merk ik tevens op dat ik vernomen heb dat er geen cassatie ingesteld is tegen voormeld vonnis.

    Ik verzoek u vriendelijk het bedrag over te maken op (…)”

    Als onderwerp van de brief staat vermeld: “[persoon 2]/Gemeente Rotterdam en [persoon 2]/[persoon 3]”.

    2.7. Bij brief van 9 oktober 2009 schrijft [gedaagde 1] aan [persoon 4]:

    “Ik vernam van cliënte mevrouw [persoon 2] dat zij met u telefonisch contact had.

    Namens...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT