Voorlopige voorziening van Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Sector kanton, 5 de Febrero de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 5 de Febrero de 2013
Uitgevende instantie:Sector kanton

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton

Breda

zaak/rolnr.: 756319 VV EXPL 13-4

vonnis in kort geding d.d. 5 februari 2013

inzake

[eiser],

wonende [adres],

eiser,

gemachtigde: mr. T. van der Dussen, advocaat te Breda,

tegen

Stichting Amphia,

gevestigd en kantoorhoudende te (4818 CL) Breda, aan de Molengracht 21,

gedaagde,

gemachtigde: mr. J.L.G.M. Verwiel, advocaat te Breda.

Partijen worden hierna aangeduid als: [eiser] en Amphia.

  1. Het verloop van het geding

    1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:

    1. de kort geding dagvaarding van 11 januari 2013 met producties;

    2. de op 18 januari 2013 namens Amphia toegezonden producties.

    1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Ter zitting waren aanwezig [eiser], bijgestaan door mr. Van der Dussen voornoemd, alsmede, namens Amphia, de heer [X], lid van Raad van Bestuur, en de heer [Y], bedrijfsmanager Zorgkern Kindergeneeskunde, bijgestaan door mr. Verwiel voornoemd. Mevrouw [Z], echtgenote van [eiser], alsmede mevrouw [A] en mevrouw [B], namens Amphia, zijn als toehoorders aanwezig geweest. De gemachtigde van [eiser] en Amphia hebben ter gelegenheid van de zitting hun pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

  2. Het geschil

    2.1 [eiser] vordert bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Amphia te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis [eiser] weder te werk te stellen in zijn functie van specialist kindergeneeskunde, zulks op straffe van een dwang-som van € 5.000,--, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag per dag dat [eiser] zijn werkzaamheden niet kan uitvoeren, met een maximum van € 500.000,-- althans een door de kantonrechter te bepalen maximum, met veroordeling van Amphia in de proceskosten.

    2.2. Amphia weerspreekt de vordering.

  3. De beoordeling

    3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten vast:

    1. [eiser], geboren [geboortedatum], is op [datum] in dienst getreden bij het Amphia Ziekenhuis als kinderarts.

    2. In de arbeidsovereenkomst is, onder meer, bepaald dat de beslechting van geschillen uit de arbeidsovereenkomst plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.5.3. AMS door het Scheidsgerecht voor het Nederlandse Ziekenhuizenwezen (thans: het Scheidsgerecht Gezondheidszorg).

    3. Op 28 september 2012 heeft tijdens een avonddienst in het Amphia Ziekenhuis een voorval plaatsgevonden waarbij [eiser] als kinderarts betrokken is geweest.

    4. [eiser] heeft zich op 11 oktober 2012 ziek gemeld.

    5. De bedrijfsarts heeft [eiser] per 2 januari 2013 voor 50% arbeidsgeschikt verklaard. Volgens de bedrijfsarts zou [eiser] op 28 januari 2013 zijn werkzaamheden weer voor 100% kunnen verrichten, inclusief de diensten.

    6. Per 2 januari 2013 is [eiser] op non-actief gesteld in afwachting van een uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg op het door Amphia kort nadien, op 7 januari 2013, ingediende ontbindingsverzoek.

    7. De mondelinge behandeling van voornoemd ontbindingsverzoek bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is bepaald op 26 februari 2013.

    3.2 Amphia heeft vóór alle weren onder verwijzing naar het in de arbeidsovereenkomst opgenomen arbitragebeding de exceptie van onbevoegdheid van de kantonrechter in kort geding ingeroepen. Amphia stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter zich op grond van het bepaalde in artikel 1051, lid 2 van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) onbevoegd dient te verklaren en de zaak dient te verwijzen naar het Scheidsgerecht Gezondheidszorg conform het arbitragereglement. Amphia voert in dat verband aan dat het Scheidsgerecht Gezondheidszorg in staat is spoedig uitspraak te doen ingeval van een verzoek tot het treffen van voorlopige (spoed)maatregelen, alsmede dat voor de beslechting van het onderhavige geschil de medische expertise van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg relevant zou kunnen zijn.

    [eiser] weerspreekt de door Amphia ingeroepen onbevoegdheid.

    Vast staat dat tussen partijen het hiervoor onder 3.1 vermelde arbitragebeding geldt en dat het arbitragereglement van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg naast een bodemprocedure de mogelijkheid van een arbitraal kort geding kent. Ingevolge artikel 1022, lid 2 Rv belet het arbitragebeding echter niet dat [eiser] zich -overeenkomstig het bepaalde in artikel 254, lid 1 jo. lid 4 Rv- wendt tot de kantonrechter in kort geding. De kantonrechter kan zich echter ingevolge artikel 1051, lid 2 Rv onbevoegd verklaren. De vraag is dan ook of er omstandigheden zijn die de kantonrechter aanleiding geven zich onbevoegd te verklaren. Daarbij is van belang in hoeverre in het arbitraal kort geding spoedig genoeg de verlangde voorziening kan worden verkregen en of er specifieke expertise nodig is voor de beoordeling van het geschil.

    In dit verband heeft [eiser] -onbetwist- gesteld dat hem bij navraag bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is gebleken dat de termijn voor een kort geding minimaal drie weken is, terwijl de termijn bij de kantonrechter minder dan twee weken was. De kantonrechter overweegt dat hiermee bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg weliswaar op een redelijke termijn een voorziening kan worden verkregen, maar dat de vordering bij de kantonrechter eerder behandeld kan worden. Voorts beantwoordt de kantonrechter de vraag of specifieke expertise nodig is voor de beoordeling van de onderhavige kwestie, ontkennend. Verwezen wordt naar hetgeen hierna onder...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT