Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank Rotterdam, 29 de Noviembre de 2012
Spreker | gepubliceerd |
Datum uitspraak | 29 de Noviembre de 2012 |
Uitgevende instantie: | Rechtbank Rotterdam |
RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2836
AWB 11/2837
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 29 november 2012 in de zaak tussen
Eiser, te woonplaats, eiser,
Eiseres, te woonplaats, eiseres,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. L.M. Deiman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. H.H. Nicolaï.
Procesverloop
Op 23 augustus 2012 heeft de rechtbank een eerste tussenuitspraak gedaan op de beroepen van eisers in de zaken met de zaaknummers AWB 11/2836 en AWB 11/2837.
Voor het verdere procesverloop verwijst de rechtbank naar deze uitspraak.
Overwegingen
-
In de eerste tussenuitspraak heeft de rechtbank onder punt 3.2 overwogen: “De rechtbank merkt echter – ambtshalve toetsend – op dat het jongste kind van eisers is geboren op 5 oktober 1990 en wijst verweerder op jurisprudentie van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 april 2008, LJN BD0478) waarin is bepaald dat temporeel onbeperkte toepassing van het onweerlegbaar rechtsvermoeden in strijd met artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) komt indien het (jongste) kind de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Ten tijde van de aanvang van de periode in geding was het jongste kind achttien jaar en twee maanden oud. Dit betekent dat verweerder niet gerechtigd was om met toepassing van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB het bestaan van een gezamenlijke huishouding in het geval van eiser en eiseres zonder meer – dat wil zeggen zonder enig onderzoek naar de vraag of sprake is van wederzijdse zorg als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wwb – aan te nemen.”
-
In reactie op deze uitspraak heeft verweerder de rechtbank bij brief van 6 september 2012 gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 juni 2010 (LJN: BM8024) waarin de Centrale Raad van Beroep, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2009 (LJN: BH2580), heeft overwogen dat het onweerlegbaar rechtsvermoeden van toepassing is ongeacht de leeftijd van de uit de relatie geboren kinderen.
-
Eisers hebben hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet nader gereageerd.
-
De rechtbank beschouwt de onder punt 1 aangehaalde overweging als een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven rechtsoordeel. De rechtbank is in beginsel gebonden aan een dergelijke in...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT