Hoger beroep van Council of State (Netherlands), Gravenhage, January 31, 2013
Datum uitspraak | 2013-01-31 |
Uitgevende instantie: | 's-Gravenhage |
201300180/1/V4.
Datum uitspraak: 31 januari 2013
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 21 december 2012 in zaak nr. 12/37422 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2012 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd, die nadien is voortgezet. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In grief 1 klaagt de vreemdeling dat, voor zover thans van belang, de rechtbank voorbij is gegaan aan het door haar in beroep gevoerde betoog dat het zicht op uitzetting naar Irak binnen een redelijke termijn in haar geval ontbreekt.
1.1. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
1.2. Uit de aan het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank van 18 december 2012 gehechte pleitnota blijkt dat de vreemdeling, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2012 in zaak nr. 201208135/1/V3 (www.raadvanstate.nl), heeft betoogd dat het zicht op uitzetting naar Irak binnen een redelijke termijn in haar geval ontbreekt omdat zij niet beschikt over een geldig reisdocument en zij voorts niet strafrechtelijk veroordeeld is.
1.3. Uit de aangevallen uitspraak blijkt niet dat de rechtbank deze door de vreemdeling voorgedragen beroepsgrond in haar beoordeling heeft betrokken. Aldus heeft de rechtbank, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb, niet mede op grondslag van het verhandelde ter zitting uitspraak gedaan. De grief slaagt reeds hierom.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft geen...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT