Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 8 de Marzo de 2013

Datum uitspraak 8 de Marzo de 2013
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

8 maart 2013

Eerste Kamer

12/05425

EE/EV

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[Betrokkene],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. G.E.M. Later,

t e g e n

OFFICIER VAN JUSTITIE 'S-GRAVENHAGE,

zetelende te 's-Gravenhage,

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

  1. Het geding in feitelijke instantie

    Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 424848/FA RK 12-5906 van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 augustus 2012.

    De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te 's-Gravenhage.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1 Deze zaak gaat om een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 15 Wet Bopz), waarbij geklaagd wordt over gebreken aan het psychiatrisch onderzoek voorafgaand aan de geneeskundige verklaring en van het ten onrechte passeren door de rechtbank van een verzoek om een 'second opinion'.

    3.2.1 De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoekschrift was een verklaring van 26 juli 2012 gevoegd, ondertekend door de geneesheer-directeur van de instelling waar betrokkene verblijft, waaruit blijkt dat het voorafgaand psychiatrisch onderzoek is verricht door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [psychiater].

    3.2.2 Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank betrokkene en zijn advocaat en, aan de zijde van het ziekenhuis, de arts [arts] en de behandelcoördinator [de behandelcoördinator] gehoord. De advocaat heeft - voor zover in cassatie van belang - als verweer gevoerd:

    (...) Mijn cliënt is het niet eens met de diagnose. Hij heeft de psychiater [psychiater] niet gesproken, [betrokkene] wilde niet. Het doel en het belang zijn niet aan [betrokkene] duidelijk gemaakt. De geneeskundige verklaring is, zowel t.a.v. de diagnose als het gevaar, alleen gebaseerd op informatie die afkomstig is van de GGZ psycholoog. Ik zie geen dossierstudie.

    [Betrokkene] vraagt om een second opinion. Het doel en het belang om een gesprek te voeren met een onafhankelijk psychiater is hem nu duidelijk. (...) Mijn cliënt betwist de diagnose ten aanzien van de stoornis en het gevaar. Wij verzoeken derhalve om een second opinion. Dit geeft gelijk de gelegenheid om de recente gegevens van de CCE rapportage op te vragen. Samenvattend concludeer ik tot afwijzing. Subsidiair verzoek ik om een second opinion omdat de geneeskundige verklaring te mager is.

    3.2.3 De (behandelend) arts heeft ter zitting verklaard:

    (...) Wij staan open voor een second opinion wat betreft de meest wenselijke behandeling. Voor de beoordeling van het verzoek tot een rechterlijke machtiging is een second opinion mijns inziens niet nodig. De diagnose is gesteld en het is ook duidelijk dat deze cliënt gevaar voor anderen oplevert.

    3.2.4 De rechtbank heeft een machtiging tot voortgezet verblijf verleend. In reactie op het verweer van (de advocaat van) betrokkene overwoog de rechtbank:

    De rechtbank stelt vast dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld om mee te werken aan de totstandkoming van de geneeskundige verklaring die ten grondslag ligt aan het verzoek. Het is zijn keuze geweest om dat niet te doen.

    Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de stukken en de verklaringen ter zitting voldoende is komen vast te staan dat bij betrokkene, ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz aanwezig zal zijn. Betrokkene staat al meerdere jaren onder behandeling voor zijn problematiek. Hij heeft, voorafgaande aan zijn meerderjarigheid, vele maanden in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg moeten verblijven.

    De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de stukken en de verklaringen ter zitting voldoende is komen vast te staan dat het gevaar, zo wel voor zichzelf als voor anderen, zich blijft voordoen. Het geweldincident dat onlangs op het terrein van de inrichting heeft plaatsgehad is hier een bevestiging van.

    De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om het verzoek van de advocaat te honoreren en wijst het verzoek af.

    3.3 Onderdeel II betoogt dat de rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, voorbij is gegaan aan het verzoek tot een 'second opinion'. Dienaangaande geldt het volgende, zoals volgt uit HR 29 april 2005, LJN AS5978, NJ 2007/153.

    3.4 De rechter is overeenkomstig de algemene regels in de verzoekschriftprocedure vrij een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige af te wijzen. Niettemin moet, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing worden aangenomen dat een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten.

    3.5.1 In het licht hiervan kan niet worden geoordeeld dat de rechtbank in het bestreden, onder 3.2.4 weergegeven, oordeel een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, zodat de rechtsklacht van het onderdeel faalt.

    3.5.2 De motiveringsklachten van het onderdeel slagen evenwel voor zover zij erover klagen dat het afwijzen van de ter zitting gevraagde second opinion een onbegrijpelijk oordeel is in een situatie als de onderhavige, welke zich kenmerkt door het feit dat in het dossier slechts psychiatrische rapportages van jaren geleden zijn te vinden, terwijl betrokkene zich ter zitting alsnog bereid verklaarde om psychiatrisch onderzocht te worden. De afwijzing van het verzoek om een second opinion kan niet worden gegrond op de overweging dat de betrokkene heeft geweigerd om mee te werken aan het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT