Hoger beroep van Rechtbank Den Haag, 5 de Marzo de 2013
Spreker | gepubliceerd |
Datum uitspraak | 5 de Marzo de 2013 |
Uitgevende instantie: | Rechtbank Den Haag |
201301483/1/V3.
Datum uitspraak: 5 maart 2013
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 6 februari 2013 in zaken nrs. 13/2059 en 13/2060 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2013 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en heeft hij tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Bij besluit van dezelfde datum is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 februari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen de vreemdeling in grief 2 heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2. In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris bij het bepalen van de duur van het inreisverbod heeft nagelaten de door hem naar voren gebrachte omstandigheid te betrekken, dat hij hier te lande een vriendin heeft met wie hij een langdurige relatie heeft en zij voornemens zijn in het huwelijk te treden.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraken van
15 juni 2012 in zaken nrs. 201201202/1/V4 en 201202257/1/V3 (www.raadvanstate.nl), vloeit uit artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 11, tweede lid, van Richtlijn 2008/115/EG over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, voort, dat de staatssecretaris een vreemdeling in de gelegenheid moet stellen om individuele omstandigheden aan te voeren, in...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT