Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Amsterdam, 22 de Agosto de 2008

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak22 de Agosto de 2008
Uitgevende instantie:Rechtbank Amsterdam

Rechtbank Amsterdam

Sector Bestuursrecht

meervoudige kamer

UITSPRAAK

in het geding met reg.nr. AWB 07/1237 WWB

tussen:

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Scheurs,

en:

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

verweerder,

vertegenwoordigd door mr. R.H. Lo Fo Sang.

  1. PROCESVERLOOP

    1.1 Eiser ontving een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een melding van de belastingdienst begin 2006 dat eiser over zes bankrekeningnummers beschikt, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de vermogenspositie van eiser gedurende de uitkeringsperiode. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het proces-verbaal van 5 juli 2006. Hierin wordt geconcludeerd dat eiser de beschikking heeft over bankrekeningen bij de Postbank, Robeco Groep, ING Bank en Demir Halk Bank, dat eiser de rekeningen bij de ING Bank en Demir Halk Bank niet aan verweerder heeft gemeld en zodoende de inlichtingenplicht heeft geschonden. Gedurende de periode van 28 maart 2000 tot 1 januari 2006 bedroeg het totale saldo op die rekeningen meer dan het voor eiser vrij te laten vermogen ingevolge de WWB.

    1.2 Naar aanleiding deze bevindingen heeft verweerder bij primair besluit van 14 september 2006 (hierna: het primaire besluit I) aan eiser meegedeeld dat hij per 1 januari 2006 geen recht meer heeft op bijstand, omdat eiser vanaf 28 maart 2000 over vermogen boven de voor hem geldende vermogensgrens beschikt. Daarbij heeft verweerder eiser geïnformeerd dat er een beëindigingsonderzoek zal plaatsvinden om vast te stellen per welke datum eiser geen recht heeft.

    1.3 Bij brief van 19 september 2006 heeft verweerder eiser - onder verwijzing naar het primaire besluit I - medegedeeld dat bij het onderzoek naar de juiste datum van de beëindiging (lees: intrekking) van het recht op bijstand geen nieuwe informatie of andere aanleiding naar voren is gekomen die moet leiden tot een andere intrekkingsdatum. Het recht op bijstand is gestopt per 1 januari 2006. Verder heeft verweerder aangegeven dat is gebleken dat over een bepaalde periode teveel bijstand aan eiser is betaald en dat eiser binnenkort een besluit ontvangt over het bedrag dat hij in totaal nog moet terugbetalen.

    1.4 Tegen het primaire besluit I en de brief van 19 september 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt.

    1.5 Bij primair besluit van 8 november 2006 (hierna: het primaire besluit II) heeft verweerder het recht op bijstand over de periode van 28 maart 2000 tot en met 31 december 2005 ingetrokken, omdat eiser over de genoemde periode de beschikking had over vermogen boven de voor hem geldende vermogensgrens en eiser daardoor over die periode ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Voorts heeft verweerder een bedrag van € 73.319,54 aan onverschuldigd betaalde bijstand van eiser teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.

    1.6 Bij besluit van 22 februari 2007 (hierna: bestreden besluit I) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit I en de brief van 19 september 2006 ongegrond verklaard en deze gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij gesteld dat eiser gedurende de bijstandsuitkering geen gegevens heeft verstrekt over drie bankrekeningen. Ook heeft eiser een erfenis verzwegen. Eiser beschikt sinds 28 maart 2000 over meer vermogen dan de voor hem geldende vermogensgrens van € 5.180,00. Eiser heeft dit nooit gemeld. Eiser heeft derhalve nooit recht gehad op bijstand. Het recht op bijstand was niet vast te stellen als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht.

    1.7 Bij besluit van 1 maart 2007 (hierna: bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard en het besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij gesteld dat de zesmaanden jurisprudentie hier niet aan de orde is nu sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Niet is gebleken van omstandigheden om van terugvordering af te zien.

    1.8 Tegen de bestreden besluiten I en II heeft eiser bij brief van 20 maart 2007 beroep ingesteld.

    1.9 Het beroep is behandeld op de zitting van 17 juni 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde voornoemd. Het onderzoek is vervolgens ter zitting gesloten.

  2. OVERWEGINGEN

    2.1 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet bekend was met het feit dat de vermogensgrens op hem van toepassing was aangezien hij werkzaamheden mocht verrichten en inkomsten mocht genereren in het kader van de zogenoemde bescheiden schaal regeling. Verweerder heeft hem...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT