Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 25 de Marzo de 2013

Datum uitspraak25 de Marzo de 2013
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

05/6963 MAW-T, 05/7103 MAW-T en 12/953 MAW-T

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van

1 november 2005, 04/2983, LJN AU6006, (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (minister)

[A.te B.] (betrokkene)

Datum uitspraak: 25 maart 2013

PROCESVERLOOP

Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend.

Betrokkene heeft nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2007. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B. de Witte-van den Haak en mr. M. Dijkstra, beiden advocaat, en door mr. R.A. van Deele. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. G.G.J. Knoops, advocaat, en mr. P.M. Groenhart.

Na deze zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. Bij brief van 6 november 2007 is de minister verzocht een nader onderzoek in te stellen en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Op 27 januari 2012 heeft de minister een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Betrokkene heeft daartegen, onder overlegging van nadere stukken, beroepsgronden ingediend. De minister heeft hierop, ook onder inzending van nadere stukken, gereageerd. Dit besluit wordt in dit geding betrokken.

Op 24 januari 2013 heeft opnieuw een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B. de Witte-van den Haak, mr. M. Schneider, eveneens advocaat, mr. R.A. van Deele, mr. M.H. Beumer en drs. R.P.J. Geenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. G.G.J. Knoops, mr. L. Vosman, eveneens advocaat, en mr. P.M. Groenhart. Op verzoek van betrokkene is ter zitting verschenen J.M.J.F. Offermans, psychiater, die als deskundige is gehoord. Op verzoek van betrokkene is voorts [naam getuige] als getuige gehoord. Op verzoek van de minister is ter zitting verschenen en als deskundige gehoord P.L.T. Brans, medisch adviseur.

OVERWEGINGEN

1.1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing, zoals dat gold vóór 1 januari 2013.

1.2. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de Minister van Defensie. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Staatssecretaris van Defensie.

2.1. Betrokkene, thans gewezen militair, is van januari tot en met juli 1995 als lid van Dutchbat III uitgezonden naar het voormalige Joegoslavië. Hij is daar in het kader van de UNPROFOR-vredesoperatie van de Verenigde Naties (VN) als pionier-verkenner gestationeerd in of nabij de moslimenclave Srebrenica. Begin juli 1995 is de (Bosnisch )Servische aanval op deze enclave ingezet. Op 11 juli 1995 is in de onmiddellijke nabijheid van betrokkene, terwijl deze een observatiepost bemande, een mortiergranaat ingeslagen. Na de val van de enclave is betrokkene geconfronteerd met (de gevolgen van) gruweldaden jegens de moslimbevolking, die Dutchbat niet heeft kunnen voorkomen. Bij de terugtrekking uit Srebrenica is hij ongeveer een etmaal onder bedreigende omstandigheden afgesneden geraakt van zijn bataljon. Als gevolg van deze - hier kort samengevatte - ervaringen heeft betrokkene psychische klachten ontwikkeld.

2.2. Na een beroepsprocedure heeft de minister het gebeurde erkend als dienstongeval in de zin van artikel 147 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Daarbij is ervan uitgegaan dat de mortierinslag bij betrokkene een acute stressstoornis heeft doen ontstaan, welke zich onder invloed van de verdere schokkende gebeurtenissen heeft ontwikkeld tot een posttraumatische stressstoornis (PTSS).

2.3. Bij brief van 29 juni 2000 heeft betrokkene de minister verzocht om vergoeding van alle door hem ten gevolge van de uitzending geleden schade. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat voorzienbaar was dat de missie op een ramp zou uitlopen, nu sprake was van een ontoereikend mandaat en ontoereikende middelen. Doordat noodzakelijke maatregelen zijn uitgebleven, is bij hem een PTSS ontstaan, die als gevolg van het ontbreken van adequate nazorg een chronisch karakter heeft gekregen.

2.4. Bij besluit van 19 maart 2003, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 3 juni 2004 (besluit 1), heeft de minister geweigerd aansprakelijkheid voor de geleden schade te erkennen en de gevraagde schadevergoeding afgewezen.

  1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Daartoe heeft zij overwogen dat de minister niet heeft voldaan aan de op hem als werkgever rustende zorgplicht, nu niet is aangetoond dat hij heeft gedaan wat redelijkerwijs mocht worden verlangd om de veiligheid van de betrokken militairen te waarborgen. Mede op grond van de uitgebrachte onderzoeksrapporten concludeerde de rechtbank dat is nagelaten de benodigde voorzorgsmaatregelen te treffen, dat teveel is afgegaan op de inschatting van de legerleiding dat de uitzending een verantwoord risico was, dat zowel bij de bevoorrading als bij de terugtrekking te zeer is vertrouwd op de beschikbaarheid van luchtsteun en dat de ontstane "hopeloze, gevaarlijke en traumatische situatie" (rapport-Van Kemenade 1998) althans ten dele het gevolg was van het ontbreken van voldoende voorbereiding op een mogelijke aanval. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op de toepasselijke aansprakelijkheidsnorm, niet van belang is of de schade ook zou zijn opgetreden indien wèl voorzorgsmaatregelen waren genomen.

  2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

    4.1. Gelet op de erkenning als dienstongeval, staat vast dat betrokkene aanspraak kan maken op alle voorzieningen die voortvloeien uit zijn rechtspositie als militair ambtenaar, waaronder een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT