Hoger beroep van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21 de Marzo de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak21 de Marzo de 2013
Uitgevende instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.108.871

(zaaknummer rechtbank 122487)

beschikking van de familiekamer van 21 maart 2013

inzake

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep, verder te noemen: de man,

advocaat: mr. S.C.M. Koerhuis te Zwolle,

en

[verweerster],

wonende te [woonplaats],

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. I. Kruiders te Almelo.

  1. Het geding in eerste aanleg

    Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Almelo van 21 december 2011 en 23 maart 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

  2. Het geding in hoger beroep

    2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - het beroepschrift, ingekomen op 22 juni 2012;

    - het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;

    - een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;

    - een brief van mr. I. Kruiders van 14 januari 2013 met bijlagen, ingekomen op 15 januari 2013;

    - een brief van mr. S.C.M. Koerhuis van 17 januari 2013 met bijlagen, ingekomen op

    18 januari 2013.

    2.2 De mondelinge behandeling heeft op 29 januari 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

    2.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.

  3. De vaststaande feiten

    3.1 Partijen zijn op [datum] 2002 een geregistreerd partnerschap aangegaan. In artikel 1 van de partnerschapvoorwaarden is bepaald dat tussen de partners geen gemeenschap van goederen zal bestaan.

    3.2 Bij beschikking van [datum] 2011 heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerde partnerschap uitgesproken.

    3.3 De man, geboren op [geboortedatum] 1933 (79 jaar), is alleenstaand. De man verrichtte werkzaamheden in zijn vennootschap [A] B.V., verder de BV. Vanuit de BV ontving de man in 2012 blijkens de jaaropgave van dat jaar een inkomen van € 39.390,- bruto.

    Daarnaast ontving de man in 2012 een AOW-uitkering van € 13.737,48 per jaar. Het bruto pensioen van de man bedraagt in totaal € 4.568,- bruto per jaar, zijnde € 2.433,- bruto per jaar van ASR en € 2.135,- bruto per jaar van BPF(PVF). Bij de uitkeringen wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke bijdragen zorgverzekeringswet. Het vermogen van de man in Box 3 bedroeg blijkens productie 2 bij beroepschrift op 1 januari 2012

    € 414.465,-. De omvang van de schulden bedroeg op 19 december 2011 € 39.555,-. Blijkens productie 10 bij brief van 17 januari 2013 van de advocaat van de man bedroeg het vermogen in Box 3 van de man op 1 januari 2013 € 320.388,-. De overige schulden op die datum bedroegen € 16.901,-.

    3.4 De lasten van de man bedragen per maand:

    - € 95,- aan overige eigenaarslasten;

    - € 111,- aan ziektekosten 2011:

    - € 115,- premie basis- en aanvullende verzekering ZVW,

    - € 18,- eigen risico,

    - verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 49,- voor een alleenstaande.

    3.5 De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1946 (66 jaar), is alleenstaand. Sinds november 2011 ontvangt de vrouw een AOW-uitkering. Deze uitkering bedroeg in 2012 € 13.737,48 per jaar. Daarnaast ontvangt de vrouw blijkens productie 19 bij brief van 14 januari 2013 van de advocaat van de vrouw een bruto pensioenuitkering van € 19.843,08 per jaar. Bij de uitkeringen wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke bijdragen zorgverzekeringswet. Het vermogen van de vrouw bedroeg op 1 januari 2012, volgens beide partijen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, € 30.811,-. De schulden bedroegen op 31 december 2011 € 1.652,-.

    3.6 De lasten van de vrouw bedragen per maand:

    - € 1.000,70 aan huur inclusief € 80,- aan servicekosten;

    - € 168,80 aan ziektekosten in 2011:

    - € 172,80 premie basis- en aanvullende verzekering ZVW,

    - € 18,- eigen risico,

    - verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 49,- voor een alleenstaande.

  4. De omvang van het geschil

    4.1 In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 23 maart 2012 die bijdrage met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (het hof begrijpt: de ontbinding van het geregistreerd partnerschap) in de registers van de burgerlijke stand vastgesteld op € 2.929,- per maand.

    4.2 De man is met 8 grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 23 maart 2012. Grief 1 ziet op de verschuldigdheid van partneralimentatie van de man aan de vrouw. De grieven 2 en 3 zien op de behoefte van de vrouw en de grieven 4 tot en met 8 op de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw

    4.3 De vrouw is op haar beurt met 4 grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven 1 tot en met 3 zien op de draagkracht van de man en de vrouw. Grief 4 ziet op de veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties.

    4.4 Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

  5. De motivering van de beslissing

    5.1 De man stelt in grief 1, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, dat er geen reden bestaat om een alimentatiebijdrage aan de vrouw toe te kennen omdat de vrouw ten gevolge van het geregistreerd partnerschap van partijen geen economisch nadeel of maatschappelijke achterstand heeft ondervonden. De vrouw heeft dat betwist. Zij stelt onder meer dat de lotsverbondenheid van partijen de grondslag is voor alimentatie en dat het besluit van de man het geregistreerd partnerschap van partijen te beëindigen niet zomaar een einde maakt aan de lotsverbondenheid die partijen met het aangaan van het geregistreerd partnerschap op emotioneel en financieel vlak samen zijn aangegaan.

    5.2 Het hof stelt voorop dat het geregistreerd partnerschap (evenals het huwelijk) een levensgemeenschap schept die de rechtsgrond vormt voor een onderhoudsverplichting tussen gewezen partners, welke gemeenschap haar werking behoudt ook al wordt de geregistreerd partnerband beëindigd. De lotsverbondenheid die is ontstaan door het geregistreerd partnerschap van partijen en die daarna nog doorwerkt is één van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. Anders dan de man is het hof van oordeel dat het enkele feit dat de vrouw ten gevolge van het geregistreerd partnerschap geen economisch of maatschappelijk nadeel heeft ondervonden de grondslag voor de onderhoudsplicht jegens de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT