Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 23 de Abril de 2013

Datum uitspraak23 de Abril de 2013
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

23 april 2013

Strafkamer

nr. S 11/05384 J

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 november 2011, nummer 22/005965-10, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.

  1. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    Namens de benadeelde partij [betrokkene 1] heeft mr. K. Logtenberg, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.

    De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

  2. Beoordeling van het eerste middel

    2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, de ouders van de verdachte heeft veroordeeld aan de benadeelde partij [betrokkene 1] een bedrag van € 4.888,- te betalen. Daartoe is aangevoerd dat art. 51g, vierde lid, Sv pas na het bewezenverklaarde handelen in werking is getreden en moet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbedreiging zodat de beslissing van het Hof in strijd is met art.1, tweede lid, Sr en art. 7 EVRM.

    2.2. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van onder meer 'medeplegen van verkrachting', gepleegd op 7 augustus 2009 (bewezenverklaring onder 3). Voorts heeft het Hof de ouders van de verdachte veroordeeld aan de benadeelde partij [betrokkene 1] een bedrag van € 4.888,- en de nog te maken kosten van tenuitvoerlegging te betalen. Het Hof heeft daaromtrent het volgende overwogen:

    In het onderhavige strafproces heeft mr. K. Logtenberg zich namens het slachtoffer [betrokkene 1] gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder [de Hoge Raad begrijpt:] 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.888,-.

    In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 4.888,-.

    (...)

    Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële en immateriële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. Nu verdachte ten tijde van dat handelen de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering - ingevolge het bepaalde in artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering - geacht te zijn gericht tegen zijn ouders. Deze zijn gehouden tot vergoeding van die schade, zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.888,-. De toewijzing zal hoofdelijk geschieden.

    Dit brengt mee dat de ouders van de verdachte dienen te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

    2.3. Art. 51g, vierde lid, Sv, dat op 1 januari 2011 in werking is getreden, luidt als volgt:

    Indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt zij geacht te zijn gericht tegen diens ouders of voogd.

    Deze wettelijke bepaling is als amendement toegevoegd aan het wetsvoorstel dat heeft geleid tot vaststelling van de Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Stb. 2010, 1).

    De toelichting op dit amendement luidt, voor zover hier van belang:

    "Dit amendement beoogt de positie in het strafproces te versterken van personen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit dat is begaan door een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt.

    Volgens artikel 6:164 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een gedraging niet als onrechtmatige daad worden toegerekend aan een persoon die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt. Op grond van artikel 6:169, eerste lid, BW is degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over het kind uitoefent, aansprakelijk voor schade aan een derde toegebracht door een als een doen te beschouwen gedraging van dat kind. Het betreft hier risicoaansprakelijkheid; disculpatie is niet mogelijk.

    Het huidige strafprocesrecht biedt het slachtoffer van zo een gedraging, voor zover die tevens een strafbaar feit oplevert, geen voorziening om de daardoor veroorzaakte schade in het strafproces tegen de minderjarige verdachte te verhalen. Zijn...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT