Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Oost-Nederland, 25 de Marzo de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak25 de Marzo de 2013
Uitgevende instantie:Rechtbank Oost-Nederland

RECHTBANK OOST-NEDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Arnhem

Promis II

Parketnummer : 05/800237-12

Datum zitting : 25 maart 2013

Datum uitspraak : 8 april 2013

Tegenspraak

Vonnis van de militaire kamer in de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland

tegen

naam : [verdachte],

geboren op : [geboortedatum],

adres : [adres],

plaats : [woonplaats].

Raadsman : mr. F.I.L. Vermeeren, advocaat te 's-Hertogenbosch.

  1. De inhoud van de tenlastelegging

    Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

    hij op of omstreeks 20 februari 2012 te Boxtel opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (schedelfractuur), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

  2. Het onderzoek ter terechtzitting

    De zaak is op 25 maart 2013 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.I.L. Vermeeren voornoemd.

    Als benadeelde partij is ter terechtzitting de heer [slachtoffer] verschenen, met zijn raadsvrouw mr. B. Brens.

    De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft gerekwireerd.

    Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

  3. De beslissing inzake het bewijs

    De feiten

    Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.

    Verdachte heeft [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) op 20 februari 2012 te Boxtel in zijn gezicht gestompt. [slachtoffer] is vervolgens ten val gekomen, met zijn hoofd op de grond.

    [slachtoffer] is van 23 februari 2012 tot en met 29 februari 2012 in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis opgenomen geweest en is vervolgens in het St. Elisabeth ziekenhuis in Tilburg opgenomen wegens een ‘contusio cerebri’ (hersenkneuzing) en een schedelfractuur.

    Het standpunt van de officier van justitie

    De officier van justitie heeft gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte heeft beaamd dat hij [slachtoffer] (opzettelijk) heeft geslagen en dat naar de uiterlijke verschijningsvorm logischerwijs sprake is van een causaal verband tussen de vuistslag door verdachte en de val van [slachtoffer].

    Dat, zoals de verdediging heeft betoogd, [slachtoffer] er zelf voor gekozen heeft om - in reactie op de vuistslag - achterover te vallen, is volgens de officier van justitie niet aannemelijk geworden.

    Het standpunt van de verdediging

    De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, nu naar zijn mening - gezien de verklaringen van verdachte en getuige [getuige1] - geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van letsel en evenmin van een causaal verband tussen de klap van verdachte en het vallen van [slachtoffer].

    Beoordeling door de militaire kamer

    Vast staat dat verdachte [slachtoffer] welbewust een vuistslag heeft gegeven. Naar het oordeel van de militaire kamer ligt hierin, anders dan de verdediging kennelijk heeft beoogd te stellen, reeds besloten dat verdachte opzet heeft gehad [slachtoffer] pijn of letsel toe te brengen en is aldus sprake van mishandeling. Dat verdachte wellicht niet de intentie heeft gehad om [slachtoffer] hard te slaan en/of zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken, doet daar niet aan af. Het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is niet ten laste gelegd.

    [slachtoffer] heeft, zoals hiervoor is opgemerkt bij de weergave van de feiten, na het incident enige tijd in het ziekenhuis gelegen wegens een hersenkneuzing en een schedelfractuur. De militaire kamer kwalificeert deze fysieke gevolgen als zwaar lichamelijk letsel.

    Door de verdediging is niet betwist dat het bedoelde letsel zijn oorzaak vindt in de val van [slachtoffer]. Wel wordt betwist dat de val – en daarmee het letsel – zijn oorzaak vindt in de vuistslag van verdachte. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat [slachtoffer] zelf de keuze heeft gemaakt te vallen.

    De militaire kamer verwerpt deze stelling van de verdediging, nu deze geen steun vindt in de verklaringen van de getuigen. Verdachte zelf heeft daarover verklaard: “Op de manier waarop ik de man heb geslagen denk ik dat het logisch is dat iemand misschien even bewusteloos is en naar de grond toe gaat.” Getuige [getuige2] heeft naar aanleiding van de klap van verdachte verklaard: “Ik zag dat de man hierop direct naar de grond viel en daardoor met zijn hoofd op de straat terecht kwam.” En getuige [getuige3]: “Ik zag dat hij die man aan de linkerzijde, ongeveer tegen zijn kaak raakte. Ik zag dat die man meteen achterover viel en met zijn achterhoofd op de grond viel. Volgens mij was die man al bewusteloos voordat hij de grond raakte. Het leek alsof hij als een vaatdoek in elkaar zakte ”

    Uit de verklaringen volgt dat [slachtoffer], als direct gevolg van de vuistslag, is gevallen en (ongelukkig) met zijn hoofd op de grond terecht is gekomen. De verklaring van getuige [getuige1] “voor wat ik kon zien leek de klap die [verdachte] uitdeelde niet hard te zijn gegaan. Ik vond het wel raar dat de jongen na een klap al op de grond viel” en de verklaring van verdachte dat hij vond dat de man “overdreven” achteroverviel, dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT