Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 26 de Abril de 2013

Datum uitspraak26 de Abril de 2013
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

11/1665 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 17 februari 2011, 10/149 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 26 april 2013

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

  1. Na enige tijd ten onrechte een uitkering op de grond van de Ziektewet te hebben ontvangen, is aan appellant met terugwerkende kracht met ingang van 29 juni 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

    2.1. Bij besluit van 2 september 2009 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij op basis van zijn inkomsten als zelfstandige over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 eigenlijk ingedeeld zou moeten zijn in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80% en dat de WAO-uitkering over deze periode volgens die klasse wordt betaald.

    2.2. Bij besluit van 24 september 2009 heeft het Uwv een bedrag van € 4.313,02 (bruto) teruggevorderd vanwege teveel genoten uitkering in de in 2.1 genoemde periode (terugvorderingsbesluit).

  2. Bij besluit van 23 december 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen de besluiten van 2 en 24 september 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

  3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, het verzoek om schadevergoeding afgewezen en hiertoe, voor zover in hoger beroep nog van belang, het volgende overwogen.

    4.1. Vaststaat dat er in de bezwaarfase geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Blijkens een telefoonnotitie van het Uwv, gedateerd 27 oktober 2009, heeft appellant op die datum telefonisch aan het Uwv doorgegeven dat hij geen hoorzitting wenste. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze notitie, te meer omdat appellant in zijn beroepschrift heeft opgemerkt dat hij heeft afgezien van een hoorzitting. Het Uwv kon daarom op grond van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) afzien van het horen van appellant. Aan de stelling van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT