Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Den Haag, 3 de Abril de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 3 de Abril de 2013
Uitgevende instantie:Rechtbank Den Haag

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12/36147

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 april 2013 in de zaak tussen

[eiser], V-nummer [nummer]

(gemachtigde: mr. J.W. van Leeuwen),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Streef).

Procesverloop

Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1975 en de Somalische nationaliteit te hebben. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.

Bij besluit van 6 december 1994 heeft verweerder eiser een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Op 16 augustus 2012 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt de verblijfsvergunning asiel van eiser in te trekken en tevens aan eiser een inreisverbod op te leggen voor de duur van 10 jaar.

Op 27 september 2012 heeft eiser zijn zienswijze naar voren gebracht.

Op 29 oktober 2012 is eiser gehoord met betrekking tot het voornemen van verweerder een inreisverbod op te leggen.

Bij besluit van 14 november 2012 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken en tevens een inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar.

Eiser heeft tegen dit besluit op 15 november 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft op 23 januari 2013 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.W. van Leeuwen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. H.J. Streef.

Overwegingen intrekking verblijfsvergunning

1 De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of procesbelang bestaat voor zover het beroep zich richt tegen de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De rechtbank stelt namelijk vast dat het bestreden besluit ook een inreisverbod bevat van tien jaar op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, waarbij tevens is geconcludeerd dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Ingevolge deze bepaling kan de vreemdeling jegens wie een inreisverbod geldt geen rechtmatig verblijf hebben, indien deze een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) bij uitspraak van 21 december 2012 (in zaak 201200487/1/V3, www.raadvanstate.nl) heeft overwogen, stemt een ongewenstverklaring naar doel en strekking grotendeels met een inreisverbod overeen. Artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft ook grotendeels dezelfde strekking als artikel 67, derde lid, van de Vw 2000. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 6 juli 2006, LJN AY3849) van de A bRS heeft een vreemdeling geen belang bij een beroep tegen een besluit op een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel een intrekking daarvan, zolang hij ongewenst is verklaard, omdat dit beroep, gelet op het bepaalde in artikel 67, derde lid, van de Vw 2000, nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden. Indien een vreemdeling zoals in het onderhavige geval rechtmatig verblijf geniet op grond van een verblijfsvergunning, kan hij op grond van het bepaalde in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 desondanks ongewenst worden verklaard. Hierbij wordt getoetst aan artikel 3:86 van het Vb 2000, waarin de voorwaarden voor het intrekken van de vergunning zijn neergelegd. Deze voorwaarden zijn derhalve geïncorporeerd in de bepaling die ziet op de ongewenstverklaring. Indien in het kader van de ongewenstverklaring is getoetst dat aan de voorwaarden van artikel 3:86 van het Vb 2000 is voldaan kan de ongewenstverklaring worden opgelegd en volgt daaruit logischerwijs dat tevens de vergunning kan worden ingetrokken.

Het voorgaande ligt evenwel anders bij een intrekking die wordt gevolgd door een inreisverbod. Anders dan een ongewenstverklaring kan een inreisverbod ingevolge het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 immers eerst worden opgelegd, indien er een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en vaststaat dat de vreemdeling het EU grondgebied onmiddellijk dient te verlaten. Deze verplichting om onmiddellijk te vertrekken volgt dan uit het terugkeerbesluit zelf (a) of uit het feit dat de vreemdeling zich niet heeft gehouden aan een in een eerder terugkeerbesluit neergelegde vertrektermijn (b). De rechtmatigheid van dit terugkeerbesluit zal derhalve moeten worden beoordeeld alvorens wordt toegekomen aan de toetsing van het inreisverbod. Indien het terugkeerbesluit onrechtmatig wordt geoordeeld kan immers reeds om die reden geen inreisverbod worden opgelegd. In de onderhavige zaak wordt om die reden procesbelang aangenomen ten aanzien van het beroep gericht tegen de intrekking van de aan eiser verleende asielvergunning voor onbepaalde tijd.

De rechtbank zal dan ook aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden eerst beoordelen of verweerder op juiste gronden is overgegaan tot intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank overweegt te dien aanzien het volgende.

2 Op grond van artikel 33, aanhef en onder b, Vw 2000 is verweerder bevoegd om een verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te trekken. Op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 kan de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT