Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 14 de Mayo de 2013

Datum uitspraak14 de Mayo de 2013
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

14 mei 2013

Strafkamer

nr. S 12/01819

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 maart 2012, nummer 20/002284-11, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

  1. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

  2. Beoordeling van het tweede middel

    2.1. Het middel klaagt over de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde feit.

    2.2.1. Ten laste van de verdachte is, voor zover in cassatie van belang, bewezenverklaard dat:

    1. hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 mei 2010 te Almere en/of Eindhoven, door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst te weten Habbo en/of MSN met een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt te weten [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1997 een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen zoals vingeren en likken met [betrokkene 1] te plegen terwijl hij daarbij enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, immers heeft hij, verdachte, met [betrokkene 1] concrete afspraken gemaakt om elkaar op 9 of 10 februari 2010 te ontmoeten en voor [betrokkene 1] een reisschema opgesteld en haar geïnstrueerd op welke wijze zij naar hem moest reizen.

    2.2.2. Het Hof heeft dit feit onder aanhaling van art. 248e Sr gekwalificeerd als:

    "door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een ontmoeting voorstellen aan iemand van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen met die persoon, welk voorstel tot ontmoeting is gevolgd door enige handeling gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting".

    2.2.3. Art. 248e Sr luidt:

    "Hij die door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die persoon is betrokken, te vervaardigen wordt, indien hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."

    2.3. Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat het Hof aan art. 248e Sr een toepassing heeft gegeven die verdergaand is dan en daarom niet verenigbaar is met art. 23 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (het Verdrag van Lanzarote, Trb. 2008, 58) - welk artikel onder 5.5 van de conclusie van de Advocaat-Generaal is weergegeven. Deze klacht berust kennelijk op het uitgangspunt dat de rechter zou moeten en mogen toetsen in hoeverre art. 248e Sr overeenkomt met bedoeld verdragsartikel. Dat uitgangspunt is echter onjuist omdat bedoeld verdragsvoorschrift zich tot de wetgever richt en niet tot de rechter. De klacht kan dus niet tot cassatie leiden. Opmerking verdient overigens dat bedoeld verdragsartikel slechts minimumvoorschriften beoogt aan te geven.

    2.4. Het middel klaagt in de tweede plaats over het oordeel dat de bewezenverklaarde handeling ("dat de verdachte, met [betrokkene 1] concrete afspraken gemaakt om elkaar op 9 of 10 februari 2010 te ontmoeten en voor [betrokkene 1] een reisschema opgesteld en haar geïnstrueerd op welke wijze zij naar hem moest reizen") kan worden gekwalificeerd als "het ondernemen van enige handeling gericht op het verwezenlijken van een ontmoeting", zoals bedoeld in art. 248e Sr. Dat oordeel van het Hof waarbij het Hof kennelijk van één samenhangende handeling is uitgegaan is echter juist, zodat deze klacht faalt.

  3. Beoordeling van de overige middelen

    De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Beslissing

    De Hoge Raad verwerpt het beroep.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en J. Wortel in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 14 mei 2013.

    Nr. 12/01819

    Mr. Knigge

    Zitting: 5 maart 2013

    Conclusie inzake:

    [Verdachte]

  5. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 7 maart 2012 verdachte wegens 1 en 3. "door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst een ontmoeting voorstellen aan iemand van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen met die persoon, welk voorstel tot ontmoeting is gevolgd door enige handeling gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting" en 2. "een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met bijzondere voorwaarden als vermeld in het arrest en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander op de wijze vermeld in het arrest.

  6. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.

  7. Namens verdachte heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te Den Haag, zeven middelen van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij [betrokkene 2] heeft [betrokkene 3] een verweerschrift ingediend tegen het namens verdachte voorgestelde zevende cassatiemiddel. Gelet op art. V lid 2 in verbinding met art. IX lid 3 van het Procesreglement van de strafkamer van de Hoge Raad kan op dit stuk echter geen acht worden geslagen, nu het niet is ingediend door een raadsman.

  8. Het eerste middel

    4.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2012 niet opnieuw heeft aangevangen, nu de samenstelling van het Hof gewijzigd was en niet blijkt dat de advocaat-generaal en de verdachte en zijn raadsvrouw met hervatting hebben ingestemd.

    4.2. De terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2011 betrof een zogenoemde regiezitting. Het proces-verbaal van deze zitting houdt in:

    Tegenwoordig:

    mr. E.F.G.M. Gelderman, voorzitter,

    mr. J.C.A.M. Claassens en mr. M. Bakhuis, raadsheren

    4.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2012 houdt in:

    "Tegenwoordig:

    mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,

    mr. K.J. van Dijk en mr. T.A. de Roos, raadsheren

    (...)

    De voorzitter deelt mede dat op 16 december 2011 een zogenoemde regiezitting heeft plaatsgevonden

    (...)

    De advocaat-generaal draagt de zaak voor.

    De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven."

    4.4. Uit hetgeen hierboven is weergegeven volgt dat het Hof ter terechtzitting van 22 februari 2012 een volledig gewijzigde samenstelling had. Het proces-verbaal van deze laatste zitting houdt niet in dat het onderzoek op die zitting opnieuw is aangevangen, maar ook niet dat het Hof het onderzoek heeft hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 16 december 2011 bevond. Evenmin houdt het proces-verbaal van de zitting van 22 februari 2012 in dat de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsvrouwe met hervatting in de vorige stand instemmen.

    4.5. Ik heb mij afgevraagd of het middel niet wegens gebrek aan feitelijke grondslag zou moeten falen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 22 februari 2012 blijkt immers dat aldaar een complete behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden, die begon met het voordragen van de zaak en het door de verdachte opgeven van zijn bezwaren. In feite heeft, zou men kunnen zeggen, wel een geheel nieuwe behandeling van de zaak plaatsgevonden, zodat het ervoor gehouden zou kunnen worden dat dit ten gevolge van een kennelijke misslag niet met zoveel woorden in het proces-verbaal van de zitting is vermeld. De regel dat het onderzoek bij gewijzigde samenstelling opnieuw moet worden aangevangen beoogt echter ook te waarborgen dat niet mede naar aanleiding van het eerdere onderzoek wordt beraadslaagd en beslist.(1) Op dit punt nu schenkt de bestreden uitspraak geen klare wijn. Zij houdt in dat het arrest is gewezen "naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep" (meervoud). In de strafmotivering wordt weliswaar gesproken over "zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen" (enkelvoud)(2), maar die formulering sluit niet uit dat bij de andere beslispunten van de artt. 348 en 350 Sv mede is beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 16 december 2011. Het is deze onhelderheid in de bestreden uitspraak die denk ik maakt dat niet kan worden heengestapt over het ontbreken van een expliciete vermelding in het proces-verbaal van de zitting dat het onderzoek opnieuw wordt aangevangen.

    4.6. Na een pro forma-zitting hoeft de rechter bij gewijzigde samenstelling het onderzoek niet opnieuw aan te vangen, omdat op een dergelijke zitting geen behandeling van de zaak zelf plaatsvindt.(3) In de onderhavige zaak heeft op 16 december 2011...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT