Eerste aanleg - meervoudig van Centrale Raad van Beroep, 16 de Mayo de 2013

Datum uitspraak16 de Mayo de 2013
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

12/1260 BPW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak in het geding tussen

Partijen:

[A. te B.] (appellante)

de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)

Datum uitspraak: 16 mei 2013

PROCESVERLOOP

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 januari 2012, kenmerk BZ01387022 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2013. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot A. Kamp. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

  1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

    1.1. Appellante, geboren in 1934, heeft in februari 2002 verzocht om op grond van de Wbp in aanmerking te worden gebracht voor een buitengewoon pensioen. Zij heeft in dat verband aangegeven psychische klachten te hebben die het gevolg zijn van het verzetswerk van haar vader, [naam vader van appellante]. Na een daartoe ingesteld onderzoek heeft de Stichting 1940-1945 niet kunnen verklaren dat de vader van appellante heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet. In overeenstemming met deze negatieve verzetsverklaring heeft verweerder de aanvraag afgewezen bij besluit van 13 september 2002. Daartoe is overwogen dat van het door appellante geclaimde verzetswerk van haar vader, te weten het als lid van de verzetsgroep onder leiding van Henk Kolkman verlenen van huisvesting aan onderduikers, het verlenen van jodenhulp en het verrichten van B.S.-activiteiten en sabotage geen enkele objectieve bevestiging is verkregen. Verder is overwogen dat wel is komen vast te staan dat de vader van appellante heeft gediend bij de B.S. (van september 1944 tot 14 september 1945 als Sectiecommandant) maar dat dit lidmaatschap onvoldoende is voor een verzetserkenning.

    Tegen het besluit van 13 september 2002 is geen bezwaar gemaakt.

    1.2. In januari 2004 heeft appellante zich tot verweerder gewend met het verzoek het besluit van 13 september 2002 te herzien. Appellante heeft onder meer gewezen op de verklaring van haar neef [naam neef van appellante], die stelt dat haar vader lid is geweest van een verzetsbeweging en dat hij bij haar vader een keer (eind 1944) een karabijn in huis heeft gezien. De Stichting 1940-1945 heeft een nader onderzoek ingesteld, maar...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT