Hoger beroep van Rechtbank Noord-Holland, 7 de Mayo de 2013
Spreker | gepubliceerd |
Datum uitspraak | 7 de Mayo de 2013 |
Uitgevende instantie: | Rechtbank Noord-Holland |
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
Insolventienummer: C/15/13/213 F
Uitspraak: 7 mei 2013
Op 3 april 2013 is door
[appellant]
advocaat mr. M.A.M. Ansink te Haarlem
appellant
een beroepschrift ingediend tegen de door de rechter-commissaris verleende machtiging tot opzegging van een arbeidsovereenkomst in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
correspondentieadres: [correspondentieadres],
vestigsadres te (2151 me) [vestigingsadres],
handelend onder de naam [A],
gefailleerde.
-
De procedure
1.1 Bij vonnis van 26 maart 2013 is gefailleerde in staat van faillissement verklaard. Tot rechter-commissaris is benoemd mr. A.J. Wolfs en als curator is aangesteld mr. R.A. Van Wijk, advocaat te Hoofddorp.
1.2 De rechter-commissaris heeft op grond van een generieke machtiging toestemming aan de curator gegeven tot het opzeggen van de arbeidsovereenkomsten van de werknemers van gefailleerde.
1.3 De curator heeft de arbeidsovereenkomst met appellant bij brief van d.d. 28 maart 2013 opgezegd.
1.4 Tegen de machtiging tot opzegging van de arbeidsovereenkomst is appellant op 3 april 2013 in hoger beroep gekomen. Op 19 april 2013 heeft appellant zijn beroepschrift aangevuld met twee producties. Appellant heeft verzocht de beschikking van de rechter-commissaris te vernietigen omdat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is.
1.5 Op 23 april 2013 heeft de rechter-commissaris verslag uitgebracht.
1.6 Ter zitting van 23 april 2013 heeft appellant bij monde van zijn advocaat mr. Ansink het beroepschrift nader toegelicht. Tevens is de curator verschenen. Deze heeft aan de hand van een schriftelijke notitie gereageerd.
-
De beoordeling
2.1 Nu niet anders blijkt, moet worden aangenomen dat het hoger beroep tijdig is ingesteld.
2.2 In dit geschil staat het volgende vast.
Appellant is 50 jaar oud. Hij is op 1 oktober 1992 in dienst getreden van [A] B.V., hierna [A]. [A als natuurlijk persoon] heeft tevens een herenkledingzaak in [plaats B]. Deze onderneming wordt uitgeoefend in een aparte b.v., hierna [AB]. Bestuurder en enig aandeelhouder van beide b.v.’s is [A] Holding B.V, van welke holding [A als natuurlijk persoon] bestuurder is. Op 31 oktober 2012 is voor appellant ontslag aangevraagd in verband met bedrijfsbeëindiging. Het UWV heeft het ontslag geweigerd, aangezien bij het hanteren van het afspiegelingsbeginsel...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT