Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 28 de Mayo de 2013

Datum uitspraak28 de Mayo de 2013
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

12/1009 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van

28 december 2011, 11/4015 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem (college), als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst De Rijnstreek (dagelijks bestuur)

Datum uitspraak 28 mei 2013.

PROCESVERLOOP

Als gevolg van de opheffing van de Gemeenschappelijke Regeling van de Intergemeentelijke Sociale Dienst De Rijnstreek oefent voor de gemeente Kaag en Braassem het college, en niet langer het dagelijks bestuur, met ingang van 1 april 2012 de taken en bevoegdheden uit in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Hierna zal het dagelijks bestuur telkens met college worden aangeduid.

Namens appellant heeft mr. J.W. Bogaardt, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bogaardt. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F. el Idrissi.

OVERWEGINGEN

  1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

    1.1. Appellant ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande over de periode 1 juli 1997 tot en met 30 juni 2004 en vanaf 1 augustus 2005 van het college. Van 1 juli 2004 tot 1 augustus 2005 heeft appellant bijstand ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden.

    1.2. Bij besluit van 28 juli 2006 heeft het college de bijstand van appellant vanaf 1 juli 1997 herzien (lees: ingetrokken) en de over de periode van 1 juli 1997 tot en met 30 juni 2004 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 78.506,40 van appellant teruggevorderd. De besluitvorming berust onder meer op de overweging dat appellant door in de betreffende periode geen mededeling te doen van handel in en verkrijging van woonboten en ligplaatsen en van contante stortingen op en opnamen van hem ter beschikking staande bankrekeningen, zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

    1.3. Bij besluit van 3 januari 2007 heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juli 2006 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 december 2008 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 januari 2007 ongegrond verklaard...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT