Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 7 de Junio de 2013

Datum uitspraak 7 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

7 juni 2013

Eerste Kamer

12/01367

E/IF

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

  1. [Eiser 1],

    wonende te [woonplaats],

  2. [Eiser 2],

    wonende te [woonplaats],

  3. [Eiser 3],

    wonende te [woonplaats],

  4. [Eiser 4],

    wonende te [woonplaats],

  5. [Eiser 5],

    wonende te [woonplaats],

  6. [Eiseres 6],

    gevestigd te [vestigingsplaats],

    EISERS tot cassatie,

    advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,

    t e g e n

    GEMEENTE ASTEN,

    zetelende te Asten,

    VERWEERSTER in cassatie,

    advocaat: mr. M.W. Scheltema.

    Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Gemeente.

  7. Het geding in feitelijke instanties

    Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

    1. de vonnissen in de zaak 149139/HA ZA 06-2102 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 december 2006, 22 oktober 2008 en 4 maart 2009;

    2. het arrest in de zaak HD 200.035.371 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 november 2011.

    Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

  8. Het geding in cassatie

    Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiser] c.s. mede door mr. R.L. de Graaff, advocaat bij de Hoge Raad.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping.

    De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 18 april 2013 op die conclusie gereageerd.

  9. Beoordeling van het middel

    De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  10. Beslissing

    De Hoge Raad:

    verwerpt het beroep;

    veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 7 juni 2013.

    12/01367

    mr. Keus

    Zitting 5 april 2013

    Conclusie inzake:

  11. [Eiser 1]

  12. [Eiser 2]

  13. [Eiser 3]

  14. [Eiser 4]

  15. [Eiser 5]

  16. [Eiseres 6]

    (hierna: [eiser] c.s.)

    eisers tot cassatie

    advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans

    tegen

    de gemeente Asten

    (hierna: de Gemeente)

    verweerster in cassatie

    advocaat: mr. M.W. Scheltema

    Het gaat in deze zaak om de verbeurte van een bestuurlijke dwangsom. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het (ten tijde van de door de Gemeente gestelde overtreding van de last onder dwangsom) in de inrichting van [eiser] c.s. gehouden vee als melkrundvee in de zin van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer (hierna: het Besluit) kan worden gekwalificeerd en de inrichting van [eiser] ten tijde van die overtreding deswege als (niet-vergunningplichtige) melkrundveehouderij in de zin van het Besluit kon gelden.

  17. Feiten(1) en procesverloop

    1.1 [Eiser] c.s. zijn eigenaar van het perceel en de aldaar aanwezige onroerende zaken aan de [a-straat 1] te [plaats]. Zij hebben op 18 maart 1996 op grond van het Besluit voor het bedrijf aan de [a-straat 1] te [plaats] een melding ingediend voor het houden van 50 stuks melkvee en 35 stuks vrouwelijk jongvee. Bij controle van 2 december 2004 is door de Gemeente geconstateerd dat [eiser] c.s. in de inrichting, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats], 76 vleesstierkalveren hielden.

    1.2 Bij besluit van 20 december 2004 (productie 2 bij de inleidende dagvaarding) heeft het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente (hierna: het College) aan [eiser] c.s. een last onder dwangsom opgelegd. Dit dwangsombesluit vermeldt onder meer het volgende:

    (...) Op grond van de melding, op grond van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer van 18 maart 1996 mogen op uw bedrijf maximaal 50 melkkoeien en 35 stuks vrouwelijk jongvee tot een leeftijd van 2 jaar aanwezig zijn. Volgens het besluit dient het jongvee ter vervanging van melkvee, dat om wat voor reden dan ook, wordt opgeruimd. Als vervanging wordt, volgens de toelichting op het besluit, per koe, 0,7 stuks vrouwelijk jongvee aangehouden. De bezetting volgens de melding is dus correct.

    Het aantal stuks te houden vrouwelijk jongvee is gekoppeld aan het aantal koeien, dat gehouden wordt. Wanneer er geen koeien worden gehouden, kan er op grond van het besluit dus geen sprake zijn van bijbehorend vrouwelijk jongvee.

    Concreet komt het er op neer dat u, wanneer u meer of andere dieren wilt houden dan de genoemde 50 melkkoeien en 35 stuks vrouwelijk jongvee, daarvoor over een milieuvergunning moet beschikken.

    Een uitzondering wordt in het besluit gemaakt voor zoogkoeien. Indien u zoogkoeien wilt houden, dient u daarvoor, omdat de inrichting in dat geval verandert, een melding op grond van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer in te dienen. Ook in dat geval geldt dat het om maximaal 50 zoogkoeien en 35 stuks vrouwelijk jongvee mag gaan, die op een met melkvee vergelijkbare wijze worden gehouden.

    (...)

    Gelet op de vorenstaande overwegingen leggen wij u (....) een last onder dwangsom op van € 10.000,=, te verbeuren wanneer u na 1 februari 2005, artikel 8.l.lid 1, onder a en c, van de Wet Milieubeheer overtreedt.

    Van zo'n overtreding is sprake wanneer u:

    1. In uw inrichting aan de [a-straat] te [plaats], meer of andere dieren houdt dan 50 melkkoeien en 35 stuks vrouwelijk jongvee tot een leeftijd van 2 jaar.

    2. Wanneer u daar een opslag van kuilvoeder en/of bijproducten voorhanden heeft. (...)

    1.3 [Eiser] c.s. hebben bij brief van 26 januari 2005 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2004. Bij besluit van 9 juni 2005 (productie 3 bij de conclusie van antwoord) heeft het College het besluit van 20 december 2004 ingetrokken voor zover dat besluit betrekking had op het voorhanden hebben van een opslag van kuilvoer of het voorhanden hebben van bijproducten. Voor het overige heeft het College het besluit van 20 december 2004 gehandhaafd. [Eiser] c.s. hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 9 juni 2005. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 8 maart 2006 (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) dit beroep ongegrond verklaard. De Afdeling heeft daartoe onder meer overwogen:

    2.5. Appellanten stellen dat in het bestreden besluit de last onder dwangsom met betrekking tot het aantal te houden dieren ten onrechte is gehandhaafd. Hiertoe voeren zij aan dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in het geheel geen dieren meer aanwezig waren in de inrichting. Nu vo´o´r het verstrijken van de begunstigingstermijn aan de last onder dwangsom is voldaan, had verweerder de last op dit punt niet mogen handhaven, aldus appellanten. De Afdeling overweegt dat het mogelijk is dat een last onder dwangsom, behalve tot het opheffen van de overtreding, tevens strekt tot het niet herhalen of niet hervatten van de overtreding. Nu ook overigens niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving, heeft verweerder de last onder dwangsom op goede gronden opgelegd en in bezwaar op goede gronden gehandhaafd. (...)

    1.4 Op 23 augustus 2005 heeft ambtenaar [betrokkene 1] van de Gemeente een controle uitgevoerd op het bedrijf aan de [a-straat 1] te [plaats] en daarvan op 31 augustus 2005 verslag gedaan (productie 8 bij de akte producties van de zijde van [eiser] c.s. in eerste aanleg). Aan dit verslag zijn foto's (genummerd 1 t/m 6) gehecht. Het controleverslag vermeldt onder meer het volgende:

    "(...) de plaats waar voorheen de melkput was, is dichtgestort met beton en er is geen melkinstallatie op het bedrijf aanwezig. In de stal waar voorheen de 76 stieren (rose´ kalveren) stonden, staan nu 39 stuks droogstaande koeien. Volgens [eiser 1] zijn dit zoogkoeien. [Eisers] hebben geen melding ingediend voor een zoogkoeienhouderij. Tijdens de controle heb ik geen kalveren op het bedrijf gezien. Er werd niet gezoogd en er waren geen zichtbaar drachtige koeien aanwezig. De koeien kunnen zich vrij bewegen in het linker gedeelte van de stal en hebben een buitenloop. De koeien die ik heb aangetroffen zijn voor een gedeelte vleesrassen. Deze koeien zie foto 1 en 2 (Belgische Blauwe) zijn niet gebruikelijk voor de melkproductie. Het overige rundvee (zie foto 5) bestaat uit zwart- en roodbonte koeien. Dit soort koeien wordt normaliter niet gebruikt voor zoogkoe. Deze koeien zijn wel geschikt voor de melkproductie maar deze staan droog. Tijdens de controle heb ik de uiers van de koeien bekeken en ik zag dat er een koe tussen liep met 3 spenen. Deze koe is niet geschikt voor de melkproductie. Ik heb ook gezien dat een roodbonte koe mank liep. Dit duidt mogelijk op vrakvee. Ik heb de indruk dat het hier rundvee betreft dat wordt afgemest voor de slacht. (...)"

    1.5 Bij brief van 3 oktober 2005 (productie 7 bij conclusie van antwoord) heeft het College aan [eiser] c.s. bericht dat op 23 augustus 2005 was geconstateerd dat op hun bedrijf 39 droogstaande koeien werden gehouden en dat daarmee art. 8.1. lid 1 onder a van de Wet milieubeheer werd overtreden (omdat de aangetroffen koeien geen melk- of zoogkoeien waren) en dat [eiser] c.s. dientengevolge een dwangsom van € 10.000,- hadden verbeurd, welke [eiser] c.s. binnen 14 dagen na 3 oktober 2005 op de rekening van de Gemeente dienden over te maken. Bij brief van 16 februari 2006 (productie 9 bij de conclusie van antwoord) heeft het College [eiser] c.s. medegedeeld zich alle rechten ter zake van de invordering van de verbeurde dwangsom voor te behouden.

    1.6 Op 6 juni 2006 heeft het College een dwangbevel uitgevaardigd ingevolge art. 5:33 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter invordering van de verbeurde dwangsom ad € 10.000,-, vermeerderd met de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT