Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 14 de Diciembre de 2010

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak14 de Diciembre de 2010
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

zaaknummer 200.057.616/01

14 december 2010

GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER

ARREST

in de zaak van:

[…],

wonende te […],

APPELLANTE,

advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,

t e g e n

[…],

wonende te […],

GEÏNTIMEERDE,

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

Partijen zullen in dit arrest de vrouw en de man worden genoemd.

  1. Het geding in hoger beroep

    1.1. De vrouw is bij exploot van 3 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank Amsterdam onder zaak/rolnummer 435422/HA ZA 09-2568 tussen partijen (de man als eiser en de vrouw als gedaagde) is gewezen en dat is uitgesproken op 4 november 2009, met dagvaarding van de man voor dit hof.

    1.2. De vrouw heeft bij dagvaarding in hoger beroep grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, een eis in reconventie ingesteld en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie, - naar het hof begrijpt - dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de man niet ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans deze zal afwijzen en een verklaring voor recht zal afgeven als omschreven in de dagvaarding in hoger beroep, althans zodanig zal beslissen als het hof passend acht.

    1.3. De man heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden, zijn eis vermeerderd en enige producties in het geding gebracht, met conclusie dat het hof de vrouw niet ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep en de door haar ingestelde reconventionele vorderingen, althans deze vordering zal afwijzen, voorts het bestreden vonnis zal bekrachtigen voor zover het de punten 3.1 tot en met 3.6 en 3.8 van het dictum betreft, alsmede dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:

    I de wijze van verdeling van de inboedel zal vaststellen als door de man in punt 24 van de memorie van antwoord gevorderd;

    II de dwangsom die door de rechtbank in 3.7 van het dictum van het bestreden vonnis is verbonden aan de veroordeling als verwoord in 3.6 van het dictum zal verhogen naar € 1.000,- per dag voor iedere dag die de vrouw nalaat om aan die veroordeling te voldoen;

    III de vrouw zal veroordelen om aan de man een bedrag van € 2.471,59 zal voldoen terzake van hetgeen hij heeft voldaan voor de beveiliging van de woning (€ 448,-), CAIW (€ 1.348,95) en Waternet (€ 674,64);

    IV de vrouw zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

    1.4. Partijen hebben hun zaak op 30 september 2010 doen bepleiten, de vrouw door haar advocaat en de man door mr. S.E. van der Meer te Amsterdam, ieder aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. De man heeft bij die gelegenheid nog een akte overlegging producties genomen. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft de man zijn onder 1.3 nummer III geformuleerde eis verminderd tot een bedrag van € 1.320,84.

    1.5. Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.

  2. De grieven

    Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.

  3. Waarvan het hof uitgaat

    3.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad van 1991 tot 1 juli 2006.

    3.2. Op 2 augustus 1994 hebben zij een samenlevingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst bepaalt, voor zover in hoger beroep van belang:

    “Artikel 3

  4. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun netto-inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding (…)

  5. (…)

  6. (…)

  7. (…)

    Artikel 4

  8. (…)

  9. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden evenwel niet gerekend premies van levens- en ongevallenverzekeringen. Deze komen ten laste van degene die als eerste begunstigde in de polis is genoemd.

  10. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing voor zover deze uit de gemeenschappelijke bank- of girorekening kan worden voldaan tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen als bedoeld in artikel 3:220 van het Burgerlijk Wetboek, de zakelijke belastingen en de premie voor de opstalverzekering. (…)

    GEMEENSCHAPPELIJKE INBOEDEL Artikel 5

    De inboedel (in de zin van artikel 3:5 van het burgerlijk Wetboek), aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding, alsmede vervoermiddelen, zullen partijen ieder voor de onverdeelde helft toebehoren. Voor zover nodig leveren en aanvaarden partijen over en weer aan elkaar de onverdeelde helft in bovenbedoelde huidige en toekomstige zaken.

    ONTBINDING artikel 7

    Deze overeenkomst wordt ontbonden:

    a. door opzegging door een van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van tenminste een maand in acht genomen moet worden. (…);

    b. (…)

    c. (…)

    d. indien, zonder dat een opzegging als sub a bedoeld heeft plaatsgevonden, partijen in gezamenlijk overleg de overeenkomst feitelijk hebben beëindigd en zijn overgegaan tot verdeling van hun gezamenlijke vermogensbestanddelen.

    Artikel 9

  11. Indien de overeenkomst wordt ontbonden tengevolge van opzegging of huwelijk zijn partijen verplicht er aan mee te werken, dat aan iedere partij worden toebedeeld de goederen die hij/zij heeft aangebracht, zoals hierna vermeld.

  12. Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte worden verdeeld.

  13. (…)

  14. (…)

  15. (…)

    (TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT Artikel 10

  16. Ingeval de overeenkomst wordt ontbonden anders dan door overlijden van een van de partijen, heeft ieder van de partijen het recht zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek uit te spreken dat hij of zij – met uitsluiting van de andere partij – nog zes maanden mag blijven wonen in de laatstelijk door beiden bewoonde woning. (…)

  17. (…)

  18. (…)

  19. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij, die er niet in blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen. De kantonrechter kan overeenkomstig het hiervoor bepaalde de partij die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het betalen van vergoeding. De vergoeding zal worden vastgesteld...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT