Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 9 de Abril de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 9 de Abril de 2013
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

zaaknummer 200.009.526/01

9 april 2013

GERECHTSHOF AMSTERDAM

MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

ARREST

in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[ APPELLANTE ],

gevestigd te [ plaatsnaam ],

APPELLANTE in principaal appel,

GEINTÏMEERDE in incidenteel appel,

advocaat: mr. B.F.M. Evers, kantoorhoudende te Tilburg,

t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[ GEÏNTIMEERDE ],

gevestigd te [ plaatsnaam ],

GEÏNTIMEERDE in principaal appel,

APPELLANTE in incidenteel appel,

advocaat: mr. P.H.J.G. van Huizen, kantoorhoudende te Rotterdam.

De partijen worden hierna [ appellante ] en [ geïntimeerde ] genoemd.

  1. Het geding in hoger beroep

    Voor het verloop van de procedure tot 11 oktober 2011 verwijst het hof naar het op die datum uitgesproken tussenarrest en de

    daarin vermelde stukken.

    Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de deskundigen verzocht een nader bericht uit te brengen. Het nader deskundigenrapport, gedateerd 30 maart 2012, is op 16 april 2012 ter griffie ontvangen. Beide partijen hebben vervolgens een nadere memorie genomen.

    Ten slotte zijn de stukken van beide instanties overgelegd en is wederom arrest gevraagd.

  2. Verdere beoordeling

    2.1. Bij het tussenarrest van 29 juni 2010 heeft het hof een onderzoek door deskundigen gelast ter beantwoording van de volgende vragen:

  3. Ervan uitgaand dat [ appellante ] in 1999 is geadviseerd om, in het kader van de omzetting van haar pensioenverzekering per 1 januari 2000 naar een regeling op basis van beschikbare premie, wat betreft de financiering van het nabestaandenpensioen te kiezen voor een stelsel van gelijkblijvende risicopremies in plaats van eenjarige risicopremies, was dit advies dan, gelet op de inhoud van de verstrekte opdracht (zie 3.2, tweede volzin, tussenarrest van 13 oktober 2009), de situatie van [ appellante ] in de tweede helft van 1999, de door [ appellante ] aan [ geïntimeerde ] verstrekte gegevens omtrent het personeelsbestand en de toen bestaande inzichten, een advies dat voldoet aan de daaraan binnen de beroepsgroep te stellen eisen? Wilt u uw antwoord zoveel mogelijk motiveren en daarbij de voor- en nadelen van gelijkblijvende risicopremies respectievelijk eenjarige risicopremies betrekken? Wilt u in de beantwoording van de vraag ook betrekken in hoeverre destijds, derhalve tweede helft 1999, voorzienbaar was dat financiering op basis van gelijkblijvende premies omstreeks expiratiedatum van de pensioenovereenkomst, derhalve rond 1 januari 2005, niet langer mogelijk zou zijn c.q. niet meer door Aegon aangeboden zou worden?

  4. Welk bedrag is in de periode 1 juni 2004 – 1 januari 2005 ter zake van premies nabestaandenpensioen ten laste van [ appellante ] gekomen? Wat zou de hoogte van dit bedrag zijn geweest indien de premies in die periode zouden zijn gebaseerd op een stelsel van eenjarige risicopremies?

  5. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor deze zaak van belang kunnen zijn?

    2.2. In hun rapport met datum 18 maart 2011 hebben de deskundigen deze vragen beantwoord. Bij arrest van 11 oktober 2011 is hun verzocht hun visie op de argumenten van partijen zoals deze in de genomen memories na deskundigenbericht zijn verwoord, kenbaar te maken. Dit hebben zij gedaan in het nader deskundigenrapport met datum 30 maart 2012. Het hof overweegt als volgt.

    2.3. De deskundigen hebben de eerste vraag ontkennend beantwoord. In hun rapport met datum 18 maart 2011 geven zij allereerst een uitleg van het systeem en bespreken zij het effect van het systeem op de opbouw van de waarde van het ouderdomspensioen. Daarna gaan zij in op de argumenten voor de keuze voor het stelsel van gelijkblijvende premies. Vervolgens behandelen zij de in de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) gestelde eis van evenredige opbouw, de ontwikkelingen op het gebied van gelijke behandeling en de vraag welke betekenis het feit dat het stelsel destijds gebruikelijk was heeft voor de juistheid van het advies. Zij komen tot de slotsom dat het advies om te kiezen voor een stelsel van gelijkblijvende risicopremies niet voldoet aan de daaraan binnen de beroepsgroep te stellen eisen en vatten hun argumenten als volgt samen:

    - De gelijkblijvende risicopremie methodiek met reservevorming ten gunste van de deelnemer bleek een methodiek te zijn zonder reservevorming ten gunste van de deelnemer.

    - Aan de wettelijke eis...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT