Eerste aanleg - enkelvoudig van Centrale Raad van Beroep, 13 de Junio de 2013

Datum uitspraak13 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

12/3144 WUBO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak in het geding tussen

Partijen:

[A. te B.] (appellante)

de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)

Datum uitspraak 13 juni 2013.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 april 2012, kenmerk BZ01446904 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en nader gereageerd op een door appellante ingediende medische verklaring.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2013, waar namens appellante is verschenen [naam gemachtigde]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

  1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

    1.1. Appellante is geboren in 1934 en van Joodse afkomst. Bij besluit van 19 januari 2012 heeft verweerder erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Dit betrof de plicht van appellante om een ster te dragen, haar internering in Westerbork en haar onderduik op grond van haar joodse status. Aan haar zijn met ingang van 1 juni 2011 een toeslag ter verbetering van haar levensomstandigheden toegekend en diverse voorzieningen. Aanvaard is dat de psychische klachten van appellante in verband staan met het oorlogsgeweld en dat deze hebben geleid tot blijvende invaliditeit. De fysieke klachten, waaronder verzakkingsklachten, staan naar het oordeel van verweerder niet in verband met het door appellante meegemaakte oorlogsgeweld, maar zijn door andere oorzaken ontstaan. Op de aanvraag van appellant om een periodieke uitkering is afwijzend beslist. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.

    2.1. Appellante handhaaft in beroep haar standpunt dat haar klachten op gynaecologisch gebied (verzakking) zijn veroorzaakt door zware tilwerkzaamheden tijdens haar onderduikperiode.

    2.2. Verweerder heeft op grond van de advisering door de geneeskundig adviseurs G.A. Roelofs en A.J. Maas aangenomen dat het causaal verband met die werkzaamheden ontbreekt. Ook in beroep handhaaft verweerder dit standpunt.

  2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.

    3.1. De Raad acht het ontbreken van causaal verband tussen de tilwerkzaamheden op de leeftijd van 9 tot 10...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT