Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank Midden-Nederland, Sector kanton, 12 de Junio de 2013

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak12 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Sector kanton

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 790937 UC EXPL 12-364 SM 4183

Vonnis van 12 juni 2013

inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

GOM Schoonhouden B.V.,

gevestigd te Schiedam,

verder ook te noemen GOM,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. P.M. Klinckhamers,

tegen:

de stichting

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf,

gevestigd te Amsterdam,

verder ook te noemen BPF,

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

gemachtigde: prof. dr. E. Lutjens

  1. De procedure

    1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - het proces-verbaal van comparitie van 29 juni 2012,

    - de conclusie van repliek in conventie,

    - de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie,

    - de conclusie van dupliek in reconventie.

    1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

  2. De feiten

    2.1. GOM maakt deel uit van de Facilicom Services Groep (hierna: Facilicom). GOM is een schoonmaakbedrijf dat behoort tot de categorie ondernemingen waarvoor bij besluit van 29 november 1968 (Stcrt. 1968, nr. 247) deelneming van de werknemers in het Bedrijfspensioenfonds voor het glazenwassers- en schoonmaakbedrijf verplicht is gesteld. Het besluit tot verplichtstelling is gebaseerd op de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (oud) (wet Bpf), vervangen door de met ingang van 1 januari 2001 in werking getreden Wet verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds 2000 (hierna: wet Bpf 2000).

    2.2. In artikel 4 van de wet Bpf 2000 is bepaald:

    “De deelnemers alsmede , voorzover het werknemers betreft, hun werkgevers leven de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds na”

    2.3. In het Uitvoeringsreglement van het BPF geldend vanaf 1 januari 2008 (hierna: UR 2008) is bepaald:

    “(…)

    Artikel 6 verschuldigdheid van de premie

  3. (…)

  4. De premie voor de actieve deelnemers is door de werkgever verschuldigd aan het fonds. De werkgever houdt de premiebijdrage van de werknemer in op loon van de deelnemer

  5. (…)”

    Gelijkluidende bepalingen zijn opgenomen in artikel 3.1 lid 6 en artikel 3.2 lid 1 van het Uitvoeringsreglement 2012 (UR 2012).

    2.4. Op 21 mei 2008 heeft GOM als koper, met Van Berkel Holding B.V en VBG Holding B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als VBG) als verkoper, een overeenkomst tot koop en verkoop van activa (hierna: de koopovereenkomst) gesloten. De in het kader van de overgang van onderneming opgestelde intentieverklaring van 30 januari 2008 vermeldt dat claims van fiscus, bedrijfsvereniging, pensioenuitvoerders of andere stake holders die betrekking hebben op de periode voor transactiedatum voor rekening en risico van VBG zijn en niet worden overgenomen door Facilicom.

    In de overeenkomst is opgenomen:

    “(…)

    6.1 partijen zijn zich ervan bewust dat er per de Effectieve Datum sprake is van een betalingsachterstand met betrekking tot de Pensioenregeling en er daarom sprake is van Pensioenaanspraken van de pensioenuitvoerder(s)

    (…)

    6.2 Koper zal de pensioenuitvoerder(s) verzoeken om zo spoedig mogelijk een onderbouwde opgave te doen van de in artikel 6.1 genoemde betalingsachterstand met betrekking tot de Werknemers, dit door de pensioenuitvoerder(s) op te geven bedrag hierna: de “pensioenachterstand”. (…)

    (…)

    Artikel 8

    8.1 Door vaststelling van de Koopprijs Activa, Goodwill-corectie, Opgebouwde Vankatierechten, de Transitorische omzet en de Pensioenachterstand zal ook de Definitieve Koopprijs zijn vastgesteld

    (…)”

    2.5. GOM heeft de werknemers die zij van VBG ondernemingen heeft overgenomen aangemeld bij BPF. Met ingang van 19 mei 2008 betaalt GOM de pensioenpremie voor deze werknemers aan BPF.

    2.6. Bij brief van 6 april 2011 heeft BPF aan Facilicom opgave gedaan van het totaalbedrag aan premieachterstand betreffende de door Facilicom van VBG overgenomen werknemers.

    2.7. Bij aangetekend schrijven van 25 november 2011 heef BPF GOM gesommeerd om - onder meer - achterstallige pensioenpremies te voldoen.

  6. Het geschil

    In conventie

    3.1. GOM vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart

    - primair dat GOM niet gehouden is tot betaling aan BPF van de premies die (enig onderdeel van) de VBG Groep tot het moment van de overgang van (een deel van de) onderneming op 19 mei 2008 aan BPF verschuldigd is geworden;

    - subsidiair dat GOM ten opzichte van BPF pas in verzuim is nadat BPF haar vordering concreet aan de hand van bescheiden heeft onderbouwd, zodanig dat GOM ten aanzien van iedere deelnemer kan vaststellen dat de ingevorderde premie correct is;

    - met veroordeling van BPF in de kosten van deze procedure.

    3.2. Ter onderbouwing van die vordering stelt GOM dat artikel 7:633 Burgerlijk Wetboek (BW) slechts ten doel heeft dat bij overgang van onderneming de rechten van de werknemer die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst mee overgaan. Derden, zoals BPF, kunnen volgens GOM geen vorderingsrecht ontlenen aan de Wet overgang onderneming.

    3.3. GOM betoogt daartoe dat de verplichting tot betaling van de premie ten behoeve van een op de wet Bpf 2000 gebaseerd pensioen weliswaar samenhangt met de arbeidsovereenkomst, maar daar niet uit voortvloeit als bedoeld in artikel 7:633 BW. In dit verband benadrukt GOM, onder verwijzing naar jurisprudentie en literatuur, het verschil tussen een pensioen als bedoeld in de Pensioenwet waarin een pensioenovereenkomst wordt gedefinieerd als “hetgeen tussen een werkgever en een werknemer is overeengekomen betreffende een pensioen”, en de verplichte pensioendeelname die is gebaseerd op de wet Bpf 2000. Nu de grondslag de wettelijke verplichtstelling is en niet de tussen werkgever en werknemer overeengekomen pensioenovereenkomst, maakt het verplichte bedrijfspensioen volgens GOM geen deel uit van de arbeidsovereenkomst.

    3.4. Ter onderbouwing van haar betoog dat de rechten en verplichtingen niet op grond van artikel 7:633 BW van rechtswege overgaan op de verkrijger stelt GOM voorts dat de verplichtstelling van de pensioendeelneming op grond van de wet Bpf 2000 verwant is met de algemeen verbindend verklaring van de CAO op grond van de wet Algemeen Verbindend Verklaring (wet AVV). Nakoming van de verplichtingen uit de CAO vloeit voort uit de algemeen verbindend verklaring en niet uit de arbeidsovereenkomst. Om die reden is in artikel 2a wet AVV expliciet bepaald dat bij overname van de onderneming de verplichtingen uit de CAO overgaan op de verkrijger. Een met artikel 2a vergelijkbare bepaling bestaat echter niet in de wet Bpf 2000.

    3.5. Ter onderbouwing van haar standpunt dat BPF geen vorderingsrecht aan artikel 7:633 BW kan ontlenen voert GOM voorts aan dat de verplichte pensioendeelneming op grond van de wet Bpf 2000 een publiekrechtelijk karakter heeft dat vergelijkbaar is met de verplichting tot afdracht premies werknemersverzekeringen en de verplichting tot afdracht loonbelasting. Het gaat bij deze premieafdracht om verplichtingen die zijn gebaseerd op de wet en om die reden wel samenhangen met de arbeidsovereenkomst, maar daar niet uit voorvloeien. Een aanwijzing voor het publiekrechtelijk karakter van de wet Bpf 2000 ziet GOM ook in het feit dat de in artikel 22 van de wet Bpf 2000 neergelegde hoofdelijke aansprakelijkheid voor de premies overeenkomt met de in de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT