Hoger beroep van Council of State (Netherlands), 19 de Junio de 2013

Datum uitspraak19 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

201112870/1/A4.

Datum uitspraak: 19 juni 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], alsmede haar firmanten [firmant a en b], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante] ), gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2011 in de zaak nrs. 11/3911 en 11/3912 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2011 heeft het college aan [appellante] een gedoogplicht als bedoeld in artikel 5.24 van de Waterwet opgelegd in verband met de verbreding van de Derde en Vierde Tocht in de Zuidplaspolder (hierna: de verbreding).

Bij uitspraak van 2 november 2011 heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 11 mei 2012 heeft het college het besluit van 2 augustus 2011 gewijzigd.

[appellante] heeft daarop gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2013, waar [firmant b] , bijgestaan door mr. L.J.C. van de Ham, advocaat te Alphen aan den Rijn, en J. Ouddijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Rotterdam, A.C. Mosterd en mr. A. Leenders, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.

Overwegingen

  1. Ingevolge artikel 5.24, eerste lid, van de Waterwet kan de beheerder, voor zover dat voor de vervulling van zijn taken redelijkerwijs nodig is, rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken de verplichting opleggen om de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk en daarmee verband houdende werkzaamheden te gedogen, wanneer naar zijn oordeel de belangen van die rechthebbenden onteigening niet vorderen.

  2. [appellante] is eigenaar van een perceel ter grootte van 99.540 m2. Het besluit van 2 augustus 2011 houdt in dat [appellante] moet gedogen dat 2.251 m2 van haar perceel wordt gebruikt voor de verbreding zelf en dat 4.502 m2 van haar perceel tot en met 1 april 2012 wordt gebruikt als tijdelijke werkstrook voor de werkzaamheden ten behoeve van de verbreding.

    Bij besluit van 11 mei 2012 heeft het college de termijn tot wanneer de tijdelijke werkstrook moet worden gedoogd, verlengd tot en met 31 december 2012.

  3. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de onteigeningsprocedure op grond van de Onteigeningswet had moeten toepassen. Daartoe voert zij ten eerste aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 2 augustus 2011 niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Zij stelt, onder verwijzing naar verscheidene uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) (onder meer de arresten van 23 oktober 2009, Weber tegen Duitsland, nr. 55878/00 en van 22 november 2011, Saliba en anderen tegen Malta, nr. 20287/10; www.echr.coe.int), dat de gedoogplicht voor de verbreding neerkomt op de feitelijke onteigening van dat gedeelte van haar perceel. Volgens haar moet in het geval van een feitelijke onteigening altijd de Onteigeningswet worden toegepast. Zij betoogt dat de enkele omstandigheid dat haar...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT