Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 18 de Junio de 2013

Datum uitspraak18 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

11/6331 WWB, 11/6743 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van

11 oktober 2011, 10/528 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (betrokkene)

het Drechtstedenbestuur (bestuur)

Datum uitspraak 18 juni 2013.

PROCESVERLOOP

Namens betrokkene heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden (bestuurscommissie), rechtsvoorgangster van het bestuur, heeft eveneens hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. Van den Ekart een verweerschrift ingediend. Ook de bestuurscommissie heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2012. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Ekart. Tevens is daar verschenen de door betrokkene meegebrachte getuige [naam getuige] te [woonplaats] ([getuige]). Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Kleijn.

De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het bestuur in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen.

Het bestuur heeft een nader besluit van 11 september 2012 en nadere stukken overgelegd.

Betrokkene heeft hierop gereageerd.

Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2013. Namens betrokkene is verschenen mr. Van den Ekart. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Kleijn.

OVERWEGINGEN

  1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

    1.1. Het tussen betrokkene en [getuige] gesloten huwelijk is op [datum] 1981 ontbonden door echtscheiding. Uit dit huwelijk is op 20 oktober 1968 een kind geboren. Na de echtscheiding is betrokkene in de echtelijke woning aan het [adres 1] te [woonplaats] blijven wonen. Ten tijde hier van belang stond [getuige] in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats].

    1.2. [getuige] ontving sinds 26 november 1980 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).

    1.3. Naar aanleiding van een onderzoek naar de vermogenspositie van [getuige] is bij het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht (college) het vermoeden gerezen dat [getuige] met betrokkene samenwoont. In verband hiermee heeft de sociale recherche van de gemeente Dordrecht (sociale recherche) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan [getuige] verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek verricht, zijn bij enkele instanties inlichtingen ingewonnen, zijn waarnemingen en observaties verricht, zijn huisbezoeken afgelegd in de woningen aan het [adres 1] en aan de [adres 2], zijn betrokkene en [getuige] verhoord en hebben enige getuigen/buurtbewoners verklaringen afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 oktober 2005, aangevuld bij proces-verbaal, met bijlagen, van 10 februari 2006.

    1.4. De onderzoeksresultaten van 24 oktober 2005 zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 25 oktober 2005 de aan [getuige] verleende bijstand met ingang van 26 juni 1985 in te trekken en de kosten van de over de periode van 1 juli 1997 tot en met 30 september 2005 aan hem verleende bijstand tot een bedrag van € 98.018,-- van hem - en mede van betrokkene - terug te vorderen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat [getuige] met betrokkene een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd en daarvan geen mededeling aan het college heeft gedaan.

    1.5. Bij besluit van 8 maart 2007 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 25 oktober 2005 ongegrond verklaard.

  2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over griffierecht en proceskosten, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 25 oktober 2005 voor zover dit betrekking heeft op betrokkene herroepen en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit. Ten slotte heeft de rechtbank de aan betrokkene te vergoeden schade die betrokkene heeft geleden als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vastgesteld op € 4.000,--. De vernietiging van het bestreden besluit berust op de overweging dat op grond van artikel 59, tweede lid, van de WWB als voorwaarde om de aan [getuige] verstrekte bijstand mede van betrokkene terug te kunnen vorderen, geldt dat de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verstrekt, maar dat dit achterwege is gebleven als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting. Volgens de rechtbank wordt aan deze voorwaarde niet voldaan omdat, gelet op het inkomen van betrokkene, geen gezinsbijstand zou zijn toegekend als de inlichtingenverplichting niet was geschonden.

  3. Het bestuur heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en, samengevat, aangevoerd dat betrokkene haar beroep bij de rechtbank te laat heeft ingesteld en dat de rechtbank in strijd met de bedoeling van de wetgever heeft geoordeeld dat artikel 59, tweede lid, van de WWB in dit geval toepassing mist. Ten slotte had de rechtbank de schadevergoeding moeten matigen.

  4. Betrokkene heeft zich eveneens gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, samengevat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT