Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 19 de Junio de 2013

Datum uitspraak19 de Junio de 2013
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

12/3484 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 mei 2012, 11/4253 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)

[A. te B.]

Datum uitspraak 19 juni 2013.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. J.P. Arts een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 8 mei 2013, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene, geboren [in] 1948, heeft met ingang van 1 januari 2004 functioneel leeftijdsontslag gekregen als beroepsmilitair in verband met het bereiken van de 55-jarige leeftijd. Met ingang van 1 januari 2004 is hem een uitkering toegekend op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM).

1.2. Betrokkene heeft na het functioneel leeftijdsontslag in dienstbetrekking gewerkt, laatstelijk van 18 mei 2009 tot 15 augustus 2011 als interim-manager bij [naam werkgever]. Betrokkene heeft aansluitend een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd bij appellant.

1.3. Bij besluit van 5 augustus 2011 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 15 augustus 2011 recht heeft op een WW-uitkering. Op die uitkering heeft appellant de UGM-uitkering in mindering gebracht, waardoor de WW-uitkering niet tot uitbetaling komt. Bij besluit van 14 december 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 5 augustus 2011 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de UGM-uitkering van betrokkene een met een ouderdomspensioen gelijk te stellen uitkering is, die op grond van artikel 34 van de WW in mindering moet worden gebracht op de WW-uitkering.

  1. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. De rechtbank heeft geoordeeld dat de UGM-uitkering niet kan worden aangemerkt als een uitkering die bij wijze van oudedagsvoorziening is toegekend. Volgens de rechtbank is niet voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW noch aan artikel 1, eerste lid, van het Besluit Regeling Gelijkstelling van uitkeringen met ouderdomspensioen (Stcrt. 1991, 244, hierna: Besluit), zodat appellant de UGM-uitkering niet op betrokkenes...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT