Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 21 de Noviembre de 2008

Datum uitspraak21 de Noviembre de 2008
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

21 november 2008

Eerste Kamer

07/13510

RM/IS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

  1. UDO WAALWIJK B.V.,

    gevestigd te Waalwijk,

  2. UDO ZALTBOMMEL B.V.,

    gevestigd te Zaltbommel,

    VERZOEKERS tot cassatie,

    advocaat: mr. K.G.W. van Oven,

    t e g e n

    RENAULT NISSAN NEDERLAND N.V.,

    gevestigd te Amsterdam,

    VERWEERSTER in cassatie,

    advocaten: mr. C.M. Reijnen en mr. B.T.M. van der Wiel.

    Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Udo c.s. en Renault.

  3. Het geding in feitelijke instanties

    Bij exploot van 20 december 2002 heeft Udo Renault gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, te verklaren voor recht dat Renault wanprestatie heeft gepleegd door, althans tegen Udo onrechtmatig heeft gehandeld (a) door de dealerovereenkomst(en) op te zeggen en (b) door haar "ontmoedigingsacties", en Renault terzake te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat.

    De rechtbank heeft bij vonnis van 19 april 2006 de vorderingen afgewezen.

    Tegen dit vonnis heeft Udo hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

    Nadat partijen in dit hoger beroep de memories hadden gewisseld en ieder nog een antwoordakte hadden genomen, heeft Udo het hof verzocht - voordat in de hoofdzaak pleidooi wordt gehouden dan wel arrest wordt gewezen - dertien getuigen te horen met betrekking tot (met name) het door haar gestelde onrechtmatig handelen van Renault.

    Renault heeft zich tegen toewijzing van het verzoek verzet.

    Na mondelinge behandeling heeft het hof bij beschikking van 13 september 2007 het verzoek afgewezen.

    De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

  4. Het geding in cassatie

    Tegen de beschikking van het hof heeft Udo beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

    Renault heeft verzocht het beroep te verwerpen.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping.

  5. Beoordeling van het middel

    3.1 Udo heeft tegen Renault een vordering tot schadevergoeding ingesteld wegens wanprestatie dan wel onrechtmatige daad van Renault ter zake van de opzegging van tussen partijen gesloten dealerovereenkomsten en "ontmoedigingsacties". De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Udo is van het vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof. Nadat partijen memories hadden gewisseld en nog een akte hadden genomen, heeft Udo haar verzoek ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, waarin zij dertien getuigen wil doen horen. Het hof heeft dit verzoek, tegen de toewijzing waarvan Renault zich heeft verzet, afgewezen. Daartegen keert zich het middel.

    3.2 Het hof heeft geoordeeld dat Udo bij toewijzing van het verzoek onvoldoende belang heeft. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.

    (i) Gezien de stand van het geding kan Udo geen nieuwe stellingen ontwikkelen (waarmee het hof kennelijk heeft bedoeld dat Udo geen nieuwe stellingen meer kan ontwikkelen die vallen buiten het kader van de aan haar grieven ten grondslag gelegde feiten).

    (ii) Udo heeft onvoldoende toegelicht dat er ten opzichte van de omstandigheden die zij in de memorie van grieven heeft vermeld en waarvan bewijs is aangeboden, een nieuwe feitelijke dimensie zou zijn die zich voor bewijslevering leent.

    (iii) De enkele omstandigheid dat Udo er niet zeker van is of het hof in de hoofdzaak tot getuigenverhoor zal overgaan, en of zij, wanneer het hof dat wel doet, daarmee haar stellingen afdoende zal kunnen bewijzen, levert niet een gerechtvaardigd belang op bij het in dit stadium van het geding houden van een voorlopig getuigenverhoor.

    (iv) Een gedeelte van de door Udo te bewijzen aangeboden feiten is door Renault niet betwist.

    3.3 Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in art. 186 Rv., als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang als bedoeld in art. 3:303 BW heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt - waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten -, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. HR 11 februari 2005, nr. R04/033, NJ 2005, 442).

    Het hof heeft met zijn voormelde oordeel niet alleen tot uitdrukking gebracht dat Udo onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welk belang met een voorlopig getuigenverhoor is gediend, doch ook dat, gelet op het stadium waarin het hoofdgeding in hoger beroep verkeert en rekening houdend met de mogelijkheid dat daarin een concrete bewijsopdracht kan worden gegeven als daartoe grond bestaat, toewijzing van het verzoek achterwege moet blijven omdat het strijdig is met een goede procesorde. Naar moet worden aangenomen, is het hof daarbij ervan uitgegaan dat in het hoofdgeding de stellingen en verweren van partijen, in het bijzonder die van Udo, de vraag kunnen doen rijzen of nadere bewijslevering door het horen van getuigen nodig is, waarbij - (mede) in verband met de eisen van een behoorlijke rechtspleging - in aanmerking zal moeten worden genomen dat en waarom aan Udo de mogelijkheid van een voorlopig getuigenverhoor is onthouden (vgl. HR 30 maart 2007, nr. R06/084, NJ 2007, 189). Aldus verstaan getuigt het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is niet onbegrijpelijk en het is toereikend gemotiveerd.

    3.4 Op het vorenstaande stuiten alle klachten van het middel af.

  6. Beslissing

    De Hoge Raad:

    verwerpt het beroep;

    veroordeelt Udo in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Renault begroot op € 345,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.

    Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 november 2008.

    07/13510

    Mr. Huydecoper

    Parket, 26 september 2008

    Conclusie inzake

    1) Udo Waalwijk B.V.

    en

    2) Udo Zaltbommel B.V.

    verzoeksters tot cassatie(1)

    tegen

    Renault Nissan Nederland N.V.

    verweerster in cassatie

    Feiten en procesverloop(2)

    1) Deze zaak betreft een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dat is gedaan in een laat stadium van een (bodem)procedure, namelijk in de fase van hoger beroep, voorafgaande aan het pleidooi dan wel arrest.

    2) De relevante feiten vat ik als volgt samen:

    - de verweerster in cassatie, Renault, is exclusief importeur in Nederland van de (nieuwe) motorvoertuigen die onder de merken Renault en Nissan worden geproduceerd. De verkoop (en service) vindt mede plaats via een netwerk van door Renault geselecteerde en aangestelde dealers;

    - de verzoeksters tot cassatie, Udo c.s., behoorden sinds begin jaren '90 tot het dealernetwerk van Renault;

    - in 1999 heeft Renault in Nederland besloten tot een nieuwe (eerder al voor heel Europa gekozen) "strategie"(3), die onder meer meebracht dat het aantal dealers aanmerkelijk werd beperkt (aan de hand van bepaalde selectiecriteria);

    - in november 2000 heeft Renault aan Udo c.s. gemeld dat zij niet in aanmerking kwamen voor dealerschap in de nieuwe strategie. Tevens is aan Udo c.s. verzocht om hun bedrijven te verkopen aan de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT