Hoger beroep van Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands), 11 de Noviembre de 2008

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak11 de Noviembre de 2008
Uitgevende instantie:Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands)

Arrest d.d. 11 november 2008

Zaaknummer 107.001.400/01

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellant],

wonende te [woonplaats appellant],

appellant,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna te noemen: [appellant],

advocaat: mr. J.V. van Ophem, te Leeuwarden,

tegen

Vandijke Semo B.V.,

gevestigd te Scheemda,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna te noemen: Vandijke Semo,

advocaat: mr. A.H. Lanting, te Leeuwarden.

De inhoud van het tussenarrest d.d. 10 oktober 2007 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Vandijke Semo heeft - onder overlegging van een arrest van de Hoge Raad d.d. 21 maart 2008 (nr. C06/289HR) en de bijbehorende conclusie van de advocaat-generaal mr. E. M. Wesseling-van Gent - de memorie van antwoord genomen, met als conclusie:

''[...] [appellant] bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet ontvankelijk te verklaren in diens hoger beroep, althans diens hoger beroep af te wijzen en de door [appellant] bestreden vonnissen van de Rechtbank Groningen, al dan niet onder verbetering van gronden, te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten op het hoger beroep gevallen.''

[appellant] heeft een akte genomen, waarbij hij producties heeft overgelegd.

Vandijke Semo heeft een antwoordakte genomen.

Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.

De verdere beoordeling

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het appel:

  1. De Hoge Raad heeft in het door Vandijke Semo overgelegde arrest [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep tegen de tussen partijen gewezen vonnissen van 29 juni 2001, van 5 oktober 2005 en van 2 augustus 2006.

  2. Ingevolge hetgeen het hof in zijn tussenarrest van 17 oktober 2007 onder 8 heeft overwogen, staat het door [appellant] ingestelde cassatieberoep niet meer in de weg aan de ontvankelijkheid van zijn hoger beroep tegen bedoelde vonnissen.

  3. In haar vonnis van 29 juni 2001 heeft de rechtbank onder 4.1 overwogen en beslist dat het verweer van [appellant] (en [betrokkene]) dat de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van de vordering van Vandijke Semo voorzover gebaseerd op het toerekenbaar tekortschieten van [appellant] in de nakoming van het non-concurrentiebeding, buiten beschouwing zal worden gelaten nu het tardief (eerst bij dupliek) is gedaan, zodat de rechtbank bevoegd is - zij het in hoogste instantie - van het geschil kennis te nemen. Het hof zal ambtshalve de juistheid van deze overweging hebben te onderzoeken omdat dat relevant is voor de beantwoording van de vraag of en - zo ja - in hoeverre, tegen de vonnissen van de rechtbank nog hoger beroep openstaat.

  4. De conclusie van de advocaat-generaal mr. Wesseling-van Gent bij voormeld arrest van de Hoge Raad luidt (ontdaan van noten) als volgt:

    Partijen bestrijden elkaar in rechte over het tussen eiser tot cassatie, [appellant], en de rechtsvoorgangster van verweerster in cassatie, VanDijke Semo, overeengekomen concurrentiebeding. Bij arrest van 14 december 2001 (LJN AD4504, C00/077HR) heeft Uw Raad in de procedure tussen partijen over de geldigheid van het concurrentiebeding het vonnis van de rechtbank Groningen van 24 december 1999 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden. Thans is in het kader van de bevoegdheid van de rechtbank uitsluitend de vraag aan de orde of aan de schadevordering tegen [appellant] reeds bij inleidende dagvaarding niet-nakoming van het concurrentiebeding ten grondslag is gelegd.

  5. Feiten en procesverloop

    1.1 [appellant] is op 1 september 1979 als landbouwkundige bij (de rechtsvoorgangster van) VanDijke Semo in dienst getreden. In zijn functie onderhield [appellant] ten behoeve van VanDijke Semo onder meer contacten met ongeveer 180 telers die graszaden vermeerderden voor het bedrijf.

    1.2 Op 11 november 1980 heeft [appellant] een non-concurrentiebeding ondertekend.

    1.3 Bij brief van 4 april 1997 heeft VanDijke Semo [appellant] op non-actief gesteld.

    1.4 [appellant] is op 11 augustus 1997 in dienst getreden van [betrokkene] Holland B.V.

    1.5 Bij beschikking van de kantonrechter te Groningen van 30 mei 1997 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 juli 1997 ontbonden. Voorts heeft de kantonrechter bij wege van voorlopige voorziening bij vonnis van 6 augustus 1997 het concurrentiebeding geschorst voor een periode van maximaal drie maanden na betekening van het vonnis.

    1.6 In de nadien ingestelde bodemprocedure heeft de kantonrechter bij vonnis van 20 augustus 1998 het concurrentiebeding gedeeltelijk vernietigd en de termijn van het beding beperkt tot 1 oktober 1998.

    In het daartegen ingestelde hoger beroep heeft de rechtbank Groningen het concurrentiebeding bij vonnis van 24 december 1999 in de tijd beperkt tot 1 april 1999 en in omvang tot die telers waarmee [appellant] namens VanDijke Semo relaties onderhield op het moment dat hij op non-actief werd gesteld.

    1.7 Bij arrest van 14 december 2001 (LJN AD4504, C00/077HR) heeft de Hoge Raad het vonnis van de rechtbank Groningen van 24 december 1999 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden. Dit hof heeft bij arrest van 2 februari 2005...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT