Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 17 de Diciembre de 2008

Datum uitspraak17 de Diciembre de 2008
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

07/3013 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2007, 06/73 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

[betrokkene] (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 17 december 2008

  1. PROCESVERLOOP

    Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sovka. Betrokkene is verschenen bij gemachtigde mr. M.L.J. Schilt-Thissen, advocaat te Amsterdam.

  2. OVERWEGINGEN

    1.1. Bij besluit van 18 juli 2005 heeft appellant de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 14 september 2005 ingetrokken.

    1.2. Namens betrokkene is bij faxbericht van 2 september 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 december 2005 (het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 juli 2005 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.

    1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen. Verder heeft de rechtbank appellant veroordeeld in de door betrokkene gemaakte proceskosten en bepaald dat appellant het griffierecht aan betrokkene vergoedt. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de stelling van appellant dat betrokkene tijdens diens afwezigheid zorg had moeten dragen voor zaakwaarneming niet op. Dit vergt volgens de rechtbank niet alleen dat betrokkene tijdens zijn vakantie in Marrokko iemand anders de toegang tot zijn woning moet verlenen, maar voorts dat iemand anders zijn post moet openen en vervolgens gemachtigd door betrokkene tijdig een bezwaarschrift moet indienen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke zaakwaarneming, die een vergaande bemoeienis van een derde vergt met de persoonlijke levenssfeer van betrokkene, in redelijkheid niet van betrokkene kan worden verlangd. Nu betrokkene pas na zijn terugkeer in Nederland kennis heeft kunnen nemen van het besluit van 18 juli 2005 en hij zo spoedig mogelijk, op 2 september 2005, bezwaar heeft ingediend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat betrokkene met de indiening van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT