Herziening van Council of State (Netherlands), 31 de Diciembre de 2008

Datum uitspraak31 de Diciembre de 2008
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

200802304/1.

Datum uitspraak: 31 december 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats]

om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005, in zaak nr. 200404557/1.

  1. Procesverloop

    Bij uitspraak van 9 februari 2005, in zaak nr. 200404557/1, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank van Arnhem van 23 april 2004, nr. 03/1659 bevestigd. De uitspraak van de Afdeling (hierna: de uitspraak) is aangehecht.

    Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2008, heeft

    [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.

    Bij brief van 1 december 2008 heeft [verzoeker] nadere stukken ingediend.

    De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

    De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 december 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Vught, en het college, vertegenwoordigd door

    J.J.W.G. van den Oetelaar en F. Kabbouti, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

  2. Overwegingen

    2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

    1. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

    2. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

    3. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

    2.2. De uitspraak waarop het verzoek betrekking heeft, betreft het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) van 25 februari 2003 waarbij aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een berging/carport aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). In de uitspraak, voor zover thans van belang, heeft de Afdeling geoordeeld dat het college bevoegd was tot het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1o, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, omdat met het realiseren van het bouwplan het aantal woningen niet toe zal nemen.

    2.3. [verzoeker] betoogt dat dat oordeel berust op onjuiste feiten. Met het realiseren van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT