Verzet van Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands), 23 de Diciembre de 2008

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak23 de Diciembre de 2008
Uitgevende instantie:Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands)

Arrest d.d. 23 december 2008

Zaaknummer 107.000.899/01

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellant],

thans wonende te [woonplaats appellant],

appellant,

in eerste aanleg: opposant,

hierna te noemen: [appellant],

advocaat: mr. S. Maakal, kantoorhoudende te Heerenveen,

die ook heeft gepleit,

tegen

de gemeente Ooststellingwerf,

gevestigd te Oosterwolde,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna te noemen: de gemeente,

advocaat: mr. J.B. Dijkema, kantoorhoudende te Leeuwarden,

voor wie gepleit heeft mr. H. Doornbosch, kantoorhoudende te Groningen.

De inhoud van het tussenarrest d.d. 20 februari 2008 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Het hof heeft bij genoemd incidenteel arrest van 20 februari 2008 bepaald dat [appellant] - destijds wonende in Zuid-Afrika - op de voet van art. 224 lid 1 Rv zekerheid dient te stellen voor de proceskosten waartoe hij in hoger beroep zou kunnen worden veroordeeld. Voorts heeft het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in de door hem ingestelde provisionele vordering.

In de hoofdzaak

Vervolgens heeft de gemeente een memorie van antwoord genomen. De conclusie van de memorie van antwoord luidt:

"het door de rechtbank te Leeuwarden op d.d. 12 oktober 2005 met rolnummer HA ZA 04/848 tussen [appellant] als opposant en de gemeente als geopposeerde gewezen vonnis, al dan niet onder aanvulling of verbetering van gronden, dient te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het te deze te wijzen arrest.''

Partijen hebben hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.

Ten slotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.

De grieven

[appellant] heeft vijf genummerde grieven opgeworpen. Voorts heeft hij bij gelegenheid van het pleidooi een aantal nieuwe grieven opgeworpen (pleitnota, pagina 2 tot en met halverwege pagina 4). De gemeente heeft bezwaar gemaakt tegen het betrekken van deze nieuwe grieven in de rechtsstrijd in hoger beroep. Het hof zal daarom bij de beoordeling van de zaak niet letten op bedoelde grieven indien en voor zover bespreking hiervan aan de orde zou zijn.

De beoordeling

  1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.10) van genoemd vonnis d.d. 12 oktober 2005 is, behoudens ten aanzien van de vaststelling in rechtsoverweging 2.8 waartegen grief 1 is gericht, geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 1 zal worden overwogen.

  2. De onderhavige zaak betreft een verzetprocedure op de voet van art. 5:33 lid 2 jo. art. 5:26 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het door [appellant] bij inleidende dagvaarding van 1 oktober 2004 ingestelde verzet richt zich tegen de op 11 maart 2004 en 6 mei 2004 (abusievelijk is vermeld 11 mei 2004) uitgevaardigde dwangbevelen, waarbij de gemeente bedragen van respectievelijk € 9.075,65 en € 27.226,95 invordert (verder: de dwangbevelen). De rechtbank heeft [appellant] in zijn verzet niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzet volgens haar niet tijdig is ingesteld en de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar kunnen worden geacht.

  3. De grieven 1 tot en met 3 zijn gericht tegen het hiervoor vermelde oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Deze grieven komen er in de kern op neer dat van overschrijdingen van de verzettermijn geen sprake is geweest, althans dat de termijnoverschrijdingen verschoonbaar moeten worden geacht omdat verzet is ingesteld zodra [appellant] bekend werd met de in geding zijnde dwangbevelen. Het hof zal in het navolgende allereerst zal beoordelen wanneer de verzettermijn een aanvang heeft genomen. Het hof wijst erop dat deze kwestie - het inachtnemen van wettelijke termijnen - van openbare orde is, die zo nodig door het hof buiten de grieven om onderzocht dient te worden.

  4. Op grond van art. 5:26 lid 3 Awb staat gedurende zes weken na de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT