Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Amsterdam, 5 de Diciembre de 2008

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 5 de Diciembre de 2008
Uitgevende instantie:Rechtbank Amsterdam

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/430728-06 (PROMIS)

Datum uitspraak: 5 december 2008

op tegenspraak

VONNIS

van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2008.

  1. Tenlastelegging

    Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting nader is omschreven. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.

  2. Voorvragen

    2.1. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

    De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat [notaris 1] (hierna te noemen: [notaris 1]) en zijn [kandidaat-notaris 1] (hierna te noemen: [kandidaat-notaris 1]) hun notarieel beroepsgeheim hebben geschonden. De aangifte en de door hen afgelegde verklaringen vormden de start van het strafrechtelijk onderzoek. De door de officier van justitie genomen vervolgingsbeslissing doet in ernstige mate afbreuk aan het vertrouwen dat in het beroepsgeheim moet worden gesteld. Het openbaar ministerie moet dan ook in zijn vervolging niet-ontvankelijk worden verklaard.

    2.1.1. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

    De rechtbank zal het gevoerde verweer stapsgewijs bespreken en de volgende vragen achtereenvolgens beantwoorden:

  3. Heeft [notaris 1] en/of [kandidaat-notaris 1] gehandeld in de hoedanigheid van notaris?

  4. Is in casu sprake van schending van de geheimhoudingsplicht?

    Ad 1. Uit de aangifte volgt dat [notaris 1] weliswaar notaris van beroep is, maar hij op

    3 december 2003 is opgetreden als gevolmachtigde bij de verkoop van de woning aan de [adres 1] te Amstelveen. [notaris 1] verklaart dat hij dit puur op vriendschappelijke basis heeft gedaan. [notaris 2] te Amstelveen was namelijk als notaris betrokken bij de verkoop en de levering van de woning. [persoon 1] van het notariskantoor van [notaris 2] heeft [notaris 1] benaderd en alle formaliteiten afgehandeld. Ook op 19 december 2003 zijn [notaris 1] en [kandidaat-notaris 1], aldus de verklaringen van [notaris 1] en [kandidaat-notaris 1], niet opgetreden als notaris, maar heeft [notaris 1] verdachte willen confronteren met de mogelijke vervalsing. [kandidaat-notaris 1] was hierbij slechts als getuige aanwezig. De hierboven genoemde omstandigheden in combinatie met de wederzijds erkende jarenlange vriendschapsband tussen verdachte en [notaris 1] doen de rechtbank concluderen dat [notaris 1] en [kandidaat-notaris 1] niet als notaris hebben gehandeld. Schending van het beroepsgeheim is dan ook niet aan de orde en mitsdien verwerpt de rechtbank zowel het niet-ontvankelijkheidsverweer als het onrechtmatig verkregen bewijs-verweer.

    Ad 2. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs al zouden [notaris 1] en [kandidaat-notaris 1] als notaris hebben opgetreden, in dit geval geen sprake is van schending van het beroepsgeheim. Het beroepsgeheim en het verschoningsrecht zijn niet absoluut. Het is de geheimhouder – in dit geval de notaris – zelf die een afweging maakt of het belang van de geheimhouding te rechtvaardigen is. Hij maakt daarbij een afweging tussen enerzijds het belang dat cliënten ervan uit moeten kunnen gaan dat de notaris geheim houdt hetgeen zij hem hebben toevertrouwd en anderzijds het belang van het maatschappelijk verkeer waarbij derden mogen vertrouwen op rechtsgeldig tot stand gekomen en juiste notariële akten.

    Wanneer de cliënt de notaris bewust beweegt tot meewerking aan een strafbaar feit, is sprake van uitzonderlijke omstandigheden, die doorbreking van het beroepsgeheim rechtvaardigen.

    De rechtbank merkt hierbij op dat zelfs indien sprake is van schending van de geheimhoudingsplicht van een notaris, dit nog geen directe gevolgen hoeft te hebben voor de rechtmatigheid van het bewijs en gebruik ervan. Uit de jurisprudentie volgt dat er sprake kan zijn van onrechtmatig bewijs wanneer de politie op onrechtmatige wijze informatie heeft vergaard door de geheimhouder uit te lokken tot het schenden van diens geheimhoudingsplicht. Van een dergelijk handelen door de politie of het openbaar ministerie is in casu niet gebleken. [notaris 1] heeft zelf aangifte gedaan en naar eigen inzicht verklaard over verdachte. Vervolgens brengt het opportuniteitsbeginsel met zich mee dat de officier van justitie zelf heeft beslist om verdachte te vervolgen ter zake de telastegelegde feiten. Dit staat uiteraard los van de vrijheid van de officier van justitie om [notaris 1] en/of [kandidaat-notaris 1] te vervolgen wegens schending van hun beroepsgeheim. Dat de politie tijdens het horen naar aanleiding van de aangifte aan [notaris 1] vragen heeft gesteld, doet hier niet aan af.

    De rechtbank verwerpt derhalve het verweer door beide vragen negatief te beantwoorden en acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

    2.2. Verzoek om deskundigen te horen

    De raadsman van verdachte heeft het tijdig gedane schriftelijk verzoek van 10 november 2008 om de [persoon 2] en [persoon 3] te horen als deskundigen herhaald en heeft ter terechtzitting verzocht om het wijzen van een tussenvonnis. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het horen van voornoemde deskundigen in het belang van de verdediging althans noodzakelijk is om zijn verweer te kunnen onderbouwen en de rechtbank voldoende voor te lichten over beroepsgeheimhouders en de gevolgen van schending van de geheimhoudingsplicht.

    2.2.1. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

    De rechtbank acht het wijzen van tussenvonnis en vervolgens horen van deskundigen in het kader van de grenzen van het beroepsgeheim van notarissen in redelijkheid niet van belang voor enige in deze zaak te nemen beslissing. Gelet op hetgeen onder 2.1.1. reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat door afzien van het horen van voornoemde deskundigen verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad.

    De rechtbank wijst derhalve het verzoek van de verdediging af.

  5. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan

    3.1 De rechtbank gaat bij de beoordeling...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT