Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 15 de Enero de 2010

Datum uitspraak15 de Enero de 2010
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

Nr. 07/13025

15 januari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 27 september 2007, nr. AWB 06/10632, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

  1. Het geding in feitelijke instantie

    Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

    Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.

    De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

  2. Geding in cassatie

    De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

    De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

    Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

    De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 10 maart 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

  3. Beoordeling van het middel

    Het middel faalt op grond van hetgeen is overwogen in het heden in de zaak met nummer 08/03923 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

  4. Proceskosten

    De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

  5. Beslissing

    De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2010.

    Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 447.

    Nr. 07/13025

    Mr. Niessen

    Derde Kamer A

    IB/PVV 2003

    10 maart 2009

    Conclusie inzake:

    Staatssecretaris van Financiën

    tegen

    X

  6. Inleiding

    1.1 Met dagtekening 22 september 2005 is aan X (hierna: belanghebbende) te Z een aanslag inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 2003 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.416.

    1.2 Belanghebbende heeft op 30 september 2005 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. De Inspecteur(1) heeft het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd. Tegen die uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld.

    1.3 De Rechtbank Haarlem (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep gegrond verklaard bij uitspraak van 27 september 2007(2).

    1.4 De staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) heeft tegen die uitspraak op regelmatige wijze beroep in cassatie (sprongcassatie) ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend en belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

    1.5 Het geschil betreft de vraag aan wie bij in algehele gemeenschap van goederen gehuwden het inkomen uit een vordering die onder de terbeschikkingstellingsregeling van artikel 3.92, lid 1, onderdeel a, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) valt, moet worden toegerekend.

    1.6 Heden concludeer ik eveneens in de zaak met nummer 08/03923 waarin dezelfde vraag centraal staat. Tevens zijn bij Uw Raad de zaken met de nummers 08/00669 en 08/02994 aanhangig, waarin het geschil eveneens betrekking heeft op de terbeschikkingstellingsregeling en gehuwden. In deze zaken zal ik ook concluderen.

  7. Feiten

    2.1 Belanghebbende was gedurende het gehele jaar 2003 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met X-Y (hierna: X-Y ). X-Y is enig aandeelhouder van B B.V. (hierna: de B.V.).

    2.2 Zowel belanghebbende als X-Y hebben in 2003 een vordering in rekening-courant op de B.V. Deze vorderingen, die niet even groot zijn, zijn ontstaan doordat belanghebbende en X-Y in 2002 ieder hun aandelen in de vennootschap onder firma C hebben verkocht aan de B.V. De B.V. is de koopsommen aan de vennoten in een tweetal afzonderlijke rekening-courantrekeningen schuldig gebleven.

    2.3 Over de rekening-courantvordering van X-Y is een rente vergoed van € 936, welke rente in 2003 op de rekening van X-Y is bijgeboekt. Over de rekening-courantvordering van belanghebbende is een rente vergoed van € 820, welke rente in 2003 op de rekening van belanghebbende is bijgeboekt.

    2.4 Belanghebbende heeft in de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 een rentebate opgenomen tot een bedrag van € 878 als inkomen op grond van artikel 3.92, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001. Dit is de helft van de rente die belanghebbende en X-Y in totaal ontvingen op beide vorderingen op de B.V. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur de aangifte op dit punt gevolgd. In bezwaar heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht de aanslag te verlagen omdat de door hem in 2003 ontvangen rente minder bedraagt dan de helft van de rente op beide vorderingen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

  8. Geschil

    3.1Voor de Rechtbank was in geschil het antwoord op de vraag of terecht de helft van de rente die belanghebbende en X-Y op hun vorderingen op de B.V. ontvingen, bij belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking is genomen. Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat de rente op een rekening-courantvordering op de B.V. wordt genoten door degene die het bestuur over deze vordering heeft, waardoor alleen de rente die hij op zijn vordering heeft ontvangen, bij hem in aanmerking moet worden genomen. De Inspecteur stelde dat de inkomsten en voordelen uit de vordering aan ieder voor de helft toegerekend dienen te worden nu belanghebbende en X-Y gehuwd zijn in algehele gemeenschap van goederen.

    3.2 De Rechtbank oordeelde:

    4.4. Door eiser is onweersproken gesteld dat het bestuur over zijn vordering op de B.V. uitsluitend bij hem berustte en het bestuur over de vordering van X-Y op de B.V. uitsluitend bij X-Y . De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval voorts geen aanleiding om aan te nemen dat de rentebaten in een andere verhouding aan eiser en X-Y moeten worden toegerekend dan in de verhouding die voortvloeit uit de door elk van hen op hun eigen vordering ontvangen rente. Een andere verdeling, bijvoorbeeld naar rato van het gebruik dat eiser en X-Y van het ter beschikking gestelde vermogen hebben gemaakt, acht de rechtbank in het onderhavige geval niet mogelijk nu dat vermogen is aangewend in de B.V. Dat eiser en X-Y - omdat zij in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd - gezamenlijk gerechtigd zijn tot het geheel van de goederen die tot de gemeenschap behoren, waaronder de beide vorderingen op de B.V., en dat de door hen ontvangen rente uiteindelijk gaat behoren tot (het vermogen van) de huwelijksgoederengemeenschap, acht de rechtbank in de omstandigheden van het onderhavige geval niet van belang voor het bepalen van de omvang van de door hen beiden op die vorderingen genoten rente.

    4.5. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser alleen de rente die hij heeft genoten op zijn vordering (ten bedrage van € 820) behoort, en niet (een deel van) de rente die door X-Y is ontvangen op haar vordering op de B.V.

    3.3 De staatssecretaris stelt in cassatie het volgende middel voor:

    "Schending van het Nederlands recht, met name van artikel 3.90, artikel 3.92 en artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001, doordat de rechtbank voor de toerekening van inkomen uit een ter beschikkingstelling van een tot de huwelijksgemeenschap behorend vermogensbestanddeel aan een verbonden lichaam, waarin beide echtgenoten een aanmerkelijk belang hebben, bepalend heeft geacht welke huwelijkspartner het bestuur uitoefent over dat vermogensbestanddeel, zulks ten onrechte omdat op basis van de in de wettekst gebruikte omschrijving "rechtens dan wel in feite direct of indirect ter beschikking worden gesteld" de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap bepaalt aan wie het inkomen toegerekend moet worden (50/50 verdeling). Voor het genieten van inkomsten uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen is het belang bij het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel bepalend en niet de macht over dit vermogensbestanddeel."

    3.4 Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft hierop gereageerd in een conclusie van repliek, welke is gevolgd door een conclusie van dupliek van belanghebbende.

  9. Terbeschikkingstelling

    4.1 Artikel 3.90 Wet IB 2001 luidt:

    Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.

    4.2 In de Memorie van Toelichting bij de Wet IB 2001 wordt bij de artikelsgewijze toelichting van artikel 3.4.2.1 (thans artikel 3.90 Wet IB 2001) vermeld(3):

    Volgens deze bepaling is het resultaat uit een werkzaamheid het bedrag van alle positieve en negatieve voordelen die aan die werkzaamheid kunnen worden toegerekend. Deze toerekening vindt op een vergelijkbare wijze plaats als bij toerekening van voordelen aan een onderneming. (...)

    4.3 Artikel 3.92 Wet IB 2001 luidt voor zover van belang:

    1 Voorts wordt onder werkzaamheid mede verstaan:

    a. het rendabel maken van vermogensbestanddelen - daaronder begrepen de schulden die rechtstreeks samenhangen met die vermogensbestanddelen - voorzover deze vermogensbestanddelen al dan niet tegen vergoeding rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT