Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, Roermond, 26 de Marzo de 2009

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak26 de Marzo de 2009
Uitgevende instantie:Roermond

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE

Zittinghoudende te Roermond

Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer

Vreemdelingenkamer

Procedurenummer: AWB 08 / 20300

Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

inzake

[eiser], eiser,

gemachtigde W.A. Bonte,

tegen

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

  1. Procesverloop

    1.1. Bij schrijven van 2 mei 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 april 2008. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser van 25 februari 2008, gericht tegen het besluit van 5 februari 2008, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd eiser een visum voor kort verblijf te verlenen.

    1.2. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.

    1.3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2008, alwaar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde, tevens referent in de onderhavige visumprocedure, die was vergezeld van zijn echtgenote en dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.E.A.M. van Hal.

    1.4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64 van de Awb geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een nader standpunt in te nemen ten aanzien van de gestelde pensioenaanspraken van referent en referent in de gelegenheid te stellen (nadere) inkomensgegevens aan verweerder over te leggen.

    1.5. Bij schrijven van 21 oktober 2008 heeft verweerder meegedeeld het bestreden besluit onverkort te handhaven.

    1.6. Bij schrijven van 25 oktober 2008 heeft eisers gemachtigde (hierna verder te noemen: referent) op dit schrijven gereageerd. Bij schrijven van 2 november 2008 zijn de door referent aan verweerder overgelegde inkomensgegevens aan de rechtbank toegezonden.

    1.7. Bij schrijven van 13 november 2008 heeft verweerder nogmaals een reactie ingezonden.

    1.8. De behandeling van het beroep ter zitting is hervat op 26 januari 2009, alwaar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door referent, die was vergezeld van zijn echtgenote en dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.A.M.W. ‘t Hoen.

  2. Overwegingen

    2.1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en van Srilankaanse nationaliteit. Eiser heeft op 15 januari 2008 bij de Nederlandse ambassade in Colombo een aanvraag ingediend voor het in rubriek 1 bedoelde visum. Eiser beoogt verblijf in Nederland gedurende 54 dagen in het kader van een bezoek aan het gezin van referent. Ter zitting van 14 oktober 2008 is gesteld dat de dochter van referent eiser enkele jaren geleden heeft leren kennen tijdens een verblijf in Sri Lanka. Zij heeft toen bij de ouders van eiser in huis gewoond. Als tegenprestatie hebben referent en zijn echtgenote eiser uitgenodigd voor een tegenbezoek. Op een door referent ingevuld vragenformulier is overigens vermeld dat eiser de verloofde van zijn dochter is. Verder is ter zitting verklaard dat, anders dan het eveneens tot het procesdossier behorende uittreksel uit het huwelijksregister van het district Gampaha doet vermoeden, er geen sprake is van een huwelijk tussen eiser en de dochter van referent. Het voormelde uittreksel had geen enkele andere functie dan om te voorkomen dat de dochter van referent als alleenstaande vrouw tijdens haar verblijf in Sri Lanka zou worden lastig gevallen.

    2.2. Verweerder heeft de visumaanvraag van eiser vervolgens bij het besluit van 5 februari 2008 afgewezen omdat referent niet beschikt over een duurzaam inkomen dat minimaal gelijk is aan het bestaansminimum voor Nederland teneinde zich garant te kunnen stellen voor de verblijfskosten en terugreis van eiser, terwijl ook niet is gebleken dat eiser zelf over voldoende inkomen beschikt. Tevens is volgens verweerder sprake van vestigingsgevaar in Nederland nu onvoldoende komen vast te staan dat eiser tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst.

    2.3. In hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd ten aanzien van zijn inkomen en het in onderdeel 2.2 bedoelde vestigingsgevaar, heeft verweerder geen grond gevonden om het bezwaar van eiser gegrond te achten. Aan het besluit op bezwaar heeft verweerder blijkens de motivering daarvan enkel nog ten grondslag gelegd dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt en dat referent – kort gezegd – niet kan worden aangemerkt als solvabele derde.

    2.4. Ter zitting van 14 oktober 2008 heeft verweerder in dit verband opgemerkt dat nu het gestelde omtrent het vestigingsgevaar niet meer is tegengeworpen, verweerder “daar verder niets meer mee kan”. De rechtbank begrijpt hieruit dat het gestelde omtrent het vestigingsgevaar niet langer wordt tegengeworpen en het in beroep bestreden besluit geeft, gelet op de motivering van dat besluit en het in bezwaar aangevoerde, ook geen grond om daaromtrent anders te oordelen. In het bestreden besluit is immers niet meer uitdrukkelijk op het bestaan van een vestigingsgevaar ingegaan naar aanleiding van het in bezwaar aangevoerde.

    Op grond van hetgeen in beroep is aangevoerd, alsmede het verhandelde op beide zittingen, concludeert de rechtbank verder dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat referent ten tijde van het bestreden besluit beschikte over voldoende middelen.

    Kern van het geschil vormt derhalve enkel nog de vraag of de inkomsten van referent kunnen worden aangemerkt als duurzaam en, in het verlengde daarvan, of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat referent niet kan worden aangemerkt als solvabele derde die zich voor de kosten van verblijf en terugreis van eiser garant kan stellen.

    2.5. De rechtbank overweegt als volgt.

    2.6. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Soeverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000.

    2.6.1. Voor de beoordeling van een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT