Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 16 de Abril de 2009

Datum uitspraak16 de Abril de 2009
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

07/5786 AKW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2007, 06/3478 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

appellant

en

[Betrokkene], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: betrokkene).

Datum uitspraak: 16 april 2009

  1. PROCESVERLOOP

    Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

    Namens betrokkene heeft mr. drs. A.M. Slootweg, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen J.Y. van den Berg. Namens betrokkene is verschenen mr. J. Eerbeek.

  2. OVERWEGINGEN

    1.1. Betrokkene, van Marokkaanse nationaliteit, heeft in de periode van juni 1980 tot en met juli 1983 in Nederland werkzaamheden verricht. Van 2 augustus 1983 tot en met 1 augustus 1984 heeft hij wegens arbeidsongeschiktheid ziekengeld ingevolge de Ziektewet heeft ontvangen. Betrokkene heeft tot en met het derde kwartaal van 1983 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen voor zijn in Marokko wonende kinderen. Bij besluit van 15 maart 1989 heeft appellant betrokkene onder meer medegedeeld dat hij vanaf het vierde kwartaal van 1984 geen recht meer heeft op kinderbijslag, omdat hij niet langer verzekerd was voor de AKW.

    1.2. Bij besluit van 14 november 1996 heeft het Landelijk Instituut sociale verzekeringen aan betrokkene met ingang van 2 augustus 1984 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, waarbij vervolgens de arbeidsongeschiktheid met ingang van 9 september 1986 geheel en blijvend buiten aanmerking is gelaten. In haar uitspraak van 5 november 1998 heeft de rechtbank dit besluit vernietigd voor zover daarbij was beslist dat de arbeidsongeschiktheid met ingang van 9 september 1986 geheel en blijvend buiten beschouwing diende te blijven. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft betrokkene appellant bij brief van 8 december 1999 verzocht hem met ingang van 1982 alsnog kinderbijslag toe te kennen.

    1.3. Bij besluit van 15 februari 2001 heeft appellant betrokkene kinderbijslag toegekend met ingang van het vierde kwartaal van 1998 tot en met het vierde kwartaal van 2000.

    1.4. Bij besluit van 28 februari 2002 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 15 februari 2001 ongegrond verklaard. Betrokkene heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Hangende dit beroep heeft appellant het besluit van 28 februari 2002 niet gehandhaafd en op 26 maart 2004 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarbij is het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard en is aan hem alsnog kinderbijslag toegekend over de periode van het vierde kwartaal van 1994 tot en met het derde kwartaal van 1998.

    2.1. Bij uitspraak van 29 april 2005 (02/1659) heeft de rechtbank het besluit van 26 maart 2004 vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat indien met terugwerkende kracht een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend en een betrokkene alsnog met terugwerkende kracht verzekerd is voor de volksverzekeringen, appellant aan het begrip bijzonder geval als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de AKW de invulling heeft gegeven dat een dergelijk geval wordt aangenomen wanneer de betrokkene zijn aanspraken op kinderbijslag al eerder op enigerlei wijze heeft veiliggesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat appellant niet voldoende gemotiveerd heeft aangegeven op grond waarvan bij de berekening van de terugwerkende kracht is uitgegaan van 13 december 1999 als moment van veiligstelling en niet van één van de data van de door betrokkene overgelegde brieven van 3 oktober 1997, 2 december 1997 of 4 maart 1998.

    2.2. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft appellant bij besluit van 22 juni 2005 het bezwaar van betrokkene...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT